Uitspraak
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de door [verzoekster] bij brief van haar procesvertegenwoordiger van 4 januari 2019, ingekomen op 7 januari 2019, ingediende producties H-Q;
primair:
3.De feiten
Er is sprake van ziekte waardoor er mogelijk beperkingen bestaan de werk in volle omvang kunnen belemmeren. Er is tevens sprake van een arbeidssituatie, die blokkerend zou kunnen zijn voor reintegratie. (...)
4.4. De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
in het verzoek van Scope:
5.De beoordeling in hoger beroep
Kamerstukken I2013/14, 33818, C, p. 56-57 (MvA)). Uit de wetsgeschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat de g-grond pas vervuld is als sprake is van een ernstig én duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en dat beide criteria tot uitdrukking komen in de formulering ‘zodanig dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Ter toelichting is nog opgemerkt dat
Kamerstukken II2013/14, 33818, 3, p. 43-46). Voor toepassing van deze ontbindingsgrond is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring van de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, staat op zichzelf evenmin aan ontbinding op de g-grond in de weg. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, kan de mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij (of aan beide partijen) verwijtbaar is, wel gewicht in de schaal leggen, maar die omstandigheid behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220). Op het uitgangspunt dat de verwijtbaarheid van het verstoord zijn van de arbeidsverhouding in beginsel geen rol speelt bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek op de g-grond kan een uitzondering bestaan indien de werkgever een verstoring van de arbeidsverhouding heeft gecreëerd met het enkele doel om een ontbinding van de arbeidsovereenkomst te forceren. Behoudens deze uitzondering geldt naar het oordeel van het hof dat indien sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie die geheel of grotendeels aan de werkgever is te wijten, en tevens voldaan is aan het criterium dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, dit zich vooral moet vertalen in het toekennen van een billijke vergoeding aan de werknemer.
kanhebben dat ook de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer verstoord raakt. Daaruit volgt dus dat daarvan niet automatisch sprake is, aldus [verzoekster] . De eerste mediation tussen partijen zag louter op de afwikkeling van het huwelijk tussen [verzoekster] en [naam ondernemer] . Een tweede mediation was weliswaar bedoeld om ook afspraken te maken over de arbeidsovereenkomst maar zover is het niet gekomen omdat [naam ondernemer] de mediation heeft beëindigd. Ook de door de kantonrechter aangehaalde “pesterijen over en weer” vond enkel plaats in de privérelatie. [verzoekster] maakt in dat verband aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW. Ter toelichting op de tweede grief voert [verzoekster] aan dat uit de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden blijkt dat de verstoring van de arbeidsverhouding, zo deze al mocht bestaan, zijn oorzaak vindt in het gedrag en de acties van Scope en [naam ondernemer] richting [verzoekster] .
kanleiden, en [verzoekster] heeft gesteld dat daarvan hier juist geen sprake is, zal het hof dit punt zelfstandig beoordelen. In de situatie, zoals hier, dat ook een mediation niet is gelukt en de conflictueuze situatie vervolgens, gezien de standpunten van partijen en hun opstelling ter zitting, blijft bestaan en doorsudderen met een verharding van die situatie als (zeer waarschijnlijk) gevolg, kan naar het oordeel van het hof de conclusie geen andere zijn dan dat ook geobjectiveerd beschouwd de arbeidsverhouding duurzaam en grondig is verstoord en dat onder deze omstandigheden herstel daarvan niet kan worden verwacht. De (verbroken) persoonlijke relatie tussen [naam ondernemer] en [verzoekster] speelt hoe dan ook een rol bij hun interacties, ook als deze werkgerelateerd zijn. Het hof acht het immers voor de hand liggen dat een strikte scheiding tussen de rol als echtgenoot/echtgenote en werkgever/werknemer bij een zodanig nauwe relatie en verwevenheid als hier aan de orde niet of nauwelijks voorstelbaar is. Weliswaar is de werkgever van [verzoekster] een vennootschap, maar nu [naam ondernemer] daarvan (indirect) directeur/groot-enig aandeelhouder is en de feitelijkheid is dat werknemer en (materiele) werkgever nauw op elkaar betrokken zijn, zowel door de fysieke werkplek (de echtelijke woning) als door de aard van het werk, hun werkrelatie niet los gezien kan worden van hun persoonlijke relatie. Daarbij speelt een rol dat naast [verzoekster] en [naam ondernemer] geen andere personeelsleden werkzaam waren in de onderneming. De door [verzoekster] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep in het geding gebrachte producties adstrueren deze vaststelling, waarbij het hof in het midden laat of en zo ja, wie daarvan een verwijt kan worden gemaakt, nu dat - zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen - bij de onderhavige ontbindingsgrond (in beginsel) geen (doorslaggevende) rol speelt. Dat [verzoekster] en [naam ondernemer] op afstand met elkaar zouden kunnen werken (‘buitendienst’ versus ‘binnendienst’), zoals [verzoekster] nog heeft gesteld, acht het hof niet reëel. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en maakt deze tot het zijne. Het hof merkt tot slot op dat ook de Beleidsregels waarop [verzoekster] zich heeft beroepen, een conclusie als de onderhavige toelaten.
Herplaatsing
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 34. (MvT)) en dat het hierbij gaat om uitzonderlijke gevallen. Ter verduidelijking is in de parlementaire geschiedenis een aantal voorbeelden genoemd waarin toekenning van een additionele billijke vergoeding - naast de transitievergoeding - aan de orde kan zijn, zoals discriminatoir handelen, het ernstig veronachtzamen van re-integratieverplichtingen bij arbeidsongeschiktheid en verwijtbaar onvoldoende zorg voor de arbeidsomstandigheden.
ernstigverwijtbaar handelen van de werkgever kan worden vastgesteld. Dat Scope op enkele momenten mogelijk gehandeld heeft in strijd met hetgeen een goed werkgever betaamt, brengt nog niet met zich dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dat geleid heeft tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW. Daartoe zijn te weinig concrete relevante feiten en omstandigheden aangevoerd. Van een van de door de wetgever genoemde voorbeelden in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33818 nr. 3, pagina 34 e.v.) van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Scope is, anders dan [verzoekster] kennelijk veronderstelt, geen sprake. Van laakbaar gedrag van de werkgever waardoor een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan wat onvermijdelijk tot het ontslag van de werkneemster leidde, is niet gebleken. De gedragingen en de uitlatingen van [verzoekster] hebben ook bijgedragen aan de verstoring van de arbeidsverhouding. Van Scope kon niet worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst werd voortgezet. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter en maakt het tot het zijne.