ECLI:NL:GHARL:2019:4085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
200.250.483/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarigen en benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder had in eerste aanleg, bij de rechtbank Noord-Nederland, de beschikking gekregen dat haar gezag over de kinderen werd beëindigd en dat de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI) tot voogd werd benoemd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat zij de kinderen elders wilde laten opgroeien en dat de grootvader van de kinderen, die zich niet aan de afspraken hield, niet in de weg zou staan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat mr. A. Leibbrand. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben verweer gevoerd. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is gebleken om de grootvader te begrenzen, wat de duidelijkheid over het opvoedingsperspectief onder druk zet. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen, die een stabiele en veilige opvoeding nodig hebben, leidend was.

De moeder heeft aangegeven dat zij het moeilijk vindt om het gezag te verliezen, maar het hof heeft benadrukt dat dit niet betekent dat zij geen rol meer speelt in het leven van haar kinderen. De voogdij is noodzakelijk om de continuïteit en stabiliteit in de opvoeding van de kinderen te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.483/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/160953 / FA RK 18-596)
beschikking van 7 mei 2019
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Leibbrand te Heerhugowaard,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de gecertificeerde instellingRegiecentrum Bescherming en Veiligheid,

kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
2. [de gezinshuismoeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de gezinshuismoeder van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 november 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Leibbrand van 11 december 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Leibbrand van 18 december 2018 met productie(s);
- een brief van de GI van 15 april 2019;
- een brief van de GI van 16 april 2019 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (zie hieronder) heeft via een brief van de GI van 15 april 2019 haar mening gegeven over het verzoek. De minderjarige [de minderjarige2] (zie hieronder) heeft bij ongedateerde brief, ingekomen bij het hof op 8 maart 2019, haar mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling is geweest op 25 april 2019. De moeder is hier geweest, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels (kantoorgenoot van mr. Leibbrand). Namens de raad is de heer [B] er geweest. Namens de GI zijn de heer [C] en mevrouw mr. [D] er geweest. Mevrouw mr. [D] heeft een pleitnotitie uitgedeeld.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
3.2
De biologische vader van [de minderjarige2] , [E] , heeft zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] erkend. De biologische vader van [de minderjarige1] is niet in het leven van [de minderjarige1] betrokken.
3.3
De moeder heeft een nieuwe relatie, met wie zij samenwoont.
3.4
Op 4 april 2007 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
3.5
[de minderjarige1] is sinds 3 oktober 2008 middels een machtiging uit huis geplaatst en [de minderjarige2] sinds maart 2011.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben sinds de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing op verschillende plekken verbleven. [de minderjarige1] verblijft sinds juni 2017 in een residentiële voorziening van [F] . Medio 2018 heeft zij op grond van een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp korte tijd in de inrichting [G] verbleven.
[de minderjarige2] verblijft sinds 29 januari 2016 bij de gezinshuismoeder. Op 13 juli 2017 is deze plaatsing perspectiefbiedend geworden.
3.7
Tot juni 2018 was er geen sprake van een structurele omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Sindsdien zien zij elkaar één keer per acht weken tijdens een door de GI begeleid omgangsmoment bij [F] of op een neutrale locatie.
[de minderjarige2] heeft daarnaast regelmatig telefonisch contact met de moeder.
[de minderjarige1] heeft een keer per week telefonisch contact met de moeder, begeleid door de begeleiding van [de minderjarige1] .
Daarnaast zien [de minderjarige1] en [de minderjarige2] elkaar één keer per acht weken tijdens een 'zussenmiddag', begeleid door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogd benoemd over deze minderjarigen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 augustus 2018. Met deze grief wil de moeder het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde stellen. De moeder verzoekt het hof over te gaan tot vernietiging van de bestreden beschikking, nader inhoudende afwijzing van het verzoek van de raad tot het nemen van een gezagsbeëindigende maatregel, en hiermee verbonden, over te gaan tot afwijzing van het verzoek tot benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
4.4
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft beëindigd en de GI tot voogd over de kinderen heeft benoemd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.3
Bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van (één van) de ouders staan de belangen van het kind voorop. Het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is - mede gelet op hun belaste jeugd en hun persoonlijke problematiek waardoor het zeer kwetsbare en beschadigde kinderen zijn - onder meer zekerheid en duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat door middel van de beëindiging van het gezag van de moeder duidelijk wordt dat zij (in ieder geval) tot hun volwassenheid niet meer bij de moeder teruggeplaatst zullen worden. Hiermee is naar het oordeel van het hof in dit geval ook al de meerwaarde van een gezagsbeëindiging van de moeder gegeven.
5.4
De moeder heeft aangevoerd dat deze duidelijkheid er nu ook al is, omdat zij heeft geaccepteerd dat de kinderen niet bij haar zullen kunnen opgroeien en dat zij dit ook aan de kinderen kenbaar heeft gemaakt. Het hof is echter van oordeel dat handhaving van het gezag en voortzetting van de uithuisplaatsing in een vrijwillig kader niet in het belang van de kinderen zijn. Het hof wil aannemen dat de moeder bereid is om de kinderen elders te laten opgroeien, maar een dergelijke duurzame bereidheid staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag. Naar het oordeel van het hof staat de duidelijkheid over het opvoedingsperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder druk door de handelingen en gedragingen van de grootvader moederszijde (hierna: de opa). Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder niet in staat is gebleken de opa te begrenzen. De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij de opa meerdere keren heeft aangesproken op zijn gedrag, maar dat zij niets kan als zij hem vraagt iets niet te doen en hij doet het toch. Uit het feit dat de opa desondanks handelingen heeft verricht en acties heeft ondernomen - en dit nog altijd doet - die niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn en onrust bij hen veroorzaken, en welke handelingen hij bovendien uit naam van de moeder lijkt te doen, blijkt naar het oordeel van het hof dat de moeder onvoldoende controle heeft over deze gedragingen van de opa.
Daarbij komt dat de GI heeft aangevoerd dat de samenwerking met de moeder de afgelopen jaren wisselend is verlopen doordat de moeder niet altijd bereikbaar was en niet altijd betrouwbaar was in het nakomen van afspraken. De moeder heeft dit eerst ter zitting in hoger beroep betwist, maar het hof ziet mede gelet op de inhoud van de stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de stellingen van de GI hierover.
Bovendien zou voortzetting van de uithuisplaatsing in het vrijwillig kader voor de kinderen onvoldoende zekerheid bieden en juist onrust veroorzaken, hetgeen, zoals hiervoor al overwogen, niet in hun belang is.
5.5
Voor zover de moeder een beroep heeft gedaan op artikel 8 EVRM en 9 IVRK overweegt het hof dat de inbreuk die de beëindiging van het gezag maakt in dit geval in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk en proportioneel wordt geacht. De beëindiging van het gezag van de moeder is dan ook niet in strijd met genoemde verdragsbepalingen.
5.6
Op grond van wat hiervoor is overwogen is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. Hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd in hoger beroep, behoeft gelet op bovenstaand oordeel geen bespreking meer.
5.7
Door de beëindiging van het gezag van de moeder komt een gezagsvoorziening over de kinderen te ontbreken. Het hof acht het, net als de rechtbank, het meest in het belang van de kinderen dat de GI met de voogdij wordt belast. De moeder heeft in hoger beroep ook geen ander concreet voorstel gedaan.
5.8
Het hof wenst ten overvloede nog het volgende op te merken.
Duidelijk is dat de moeder heel veel van haar dochters houdt en het beste met hen voor heeft. Zij ziet en accepteert dat het beter voor haar dochters is dat zij niet meer thuis komen wonen en elders opgroeien. Zij heeft er gevoelsmatig heel veel moeite mee om het gezag kwijt te raken. Vooral nu zij meewerkt met de uithuisplaatsing. Het hof begrijpt dat het voor de moeder een moeilijk te verwerken beslissing is maar het belang van de kinderen moet hier voorop staan. Het hof wil de moeder meegeven dat het feit dat het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is beëindigd, niet met zich brengt dat zij voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] minder belangrijk is of dat zij geen rol meer in het leven van haar kinderen speelt. Immers, de moeder zal ondanks de beëindiging van het gezag altijd de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] blijven. Bovendien houdt zij het recht op informatie over de ontwikkeling van de kinderen en op contact met de kinderen voor zover het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet.
uitleg voor de kinderen
5.9
Het hof zal hierna in voor de kinderen begrijpelijke taal proberen uit te leggen waarom de moeder niet meer het gezag over hen kan hebben.
5.1
[de minderjarige1] schrijft dat haar moeder het gezag weer kan hebben. [de minderjarige2] wil graag dat wat zij vindt niet verteld wordt.
5.11
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vroeger thuis veel onrust en onveiligheid meegemaakt. Daardoor hebben zij problemen gekregen die maken dat het opgroeien en ontwikkelen voor hen moeilijker is dan bij andere kinderen. Zij hebben veel deskundige hulp nodig bij het opgroeien. Met die hulp moet een begin gemaakt kunnen worden. Ook hebben zij meer dan andere kinderen rust en duidelijkheid nodig. Duidelijkheid ook over waar zij wonen en waar zij tot zij 18 jaar zijn (of langer) kunnen opgroeien.
Het is de bedoeling dat [de minderjarige1] bij [F] en [de minderjarige2] bij haar gezinshuis opgroeit. In ieder geval kunnen zij niet bij hun moeder wonen en opgroeien. Daar is iedereen het wel over eens. Ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vinden dat. Wel hopen ze soms in hun hart dat het wel kan.
5.12
Nu kan het zijn dat in de komende jaren de kinderen of de moeder toch anders gaan denken over hun woonplek. Dat kan dan veel onrust en gedoe geven. De afgelopen tijd heeft opa veel getrokken aan de kinderen en laat hij hen weten dat zij beter ergens anders kunnen gaan wonen. Dit geeft veel onrust bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder is het hier niet mee eens maar opa heeft veel invloed op de moeder en zij kan niet voorkomen dat opa dit soort dingen zegt.
Het kan ook gebeuren dat er meningsverschillen over hulpverlening, regels of school komen. Voor de moeder is het best lastig om als de kinderen in de toekomst iets anders willen dan de hulpverleners goed voor hen vinden, nee tegen de kinderen te zeggen. Als de moeder gezag heeft en iets anders wil dan de hulpverleners goed voor de kinderen vinden kan de hulpverlening niet beginnen.
Het hof wil niet dat de woonplek en de hulp voor de kinderen in gevaar komt. Daarom vindt het hof het belangrijk dat de GI het gezag heeft over hen. Dan is de voogd eindverantwoordelijk voor de kinderen. En komt de band tussen de moeder en de kinderen bij moeilijke beslissingen waar één van hen het mogelijk niet mee eens is niet onder druk te staan. Immers het is dan de voogd die de beslissingen neemt. Dat betekent niet dat de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet belangrijk is. Zeker niet. Het is duidelijk dat de moeder veel van haar dochters houdt en haar dochters van haar. De voogd gaat de moeder op de hoogte houden van hoe het gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en welke belangrijke zaken er spelen. Ook moet de voogd ervoor zorgen dat er goed contact is tussen de moeder en de kinderen. Dit contact is nu wat weinig. Misschien komt er door deze uitspraak van het hof wat rust en zekerheid waardoor er uitbreiding van het contact kan komen.
Het hof heeft bij de beslissing dat de moeder geen gezag moet hebben er ook rekening mee gehouden dat de moeder niet altijd goed te bereiken is voor de hulpverleners en zich soms niet aan afspraken houdt. Dat is erg vervelend. Vooral als er voor de kinderen belangrijke zaken geregeld moeten worden.
Het hof moet ook nog noemen dat in de wet staat dat een ondertoezichtstelling maar voor een kortere tijd is. En dat als het niet meer de bedoeling is dat kinderen thuis gaan wonen, die ondertoezichtstelling moet stoppen. En niet elk jaar weer door de rechter verlengd moet worden. Ook vanwege alle onrust en onzekerheid die dit met zich meebrengt. Als de rechter het in het belang van de kinderen nodig vindt dat deskundigen in het opvoeden van kinderen daarna de beslissingen nemen over de kinderen dan moeten die deskundigen het gezag krijgen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 augustus 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.