ECLI:NL:GHARL:2019:4082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
200.245.328/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag en omgang tussen ouders na echtscheiding met aandacht voor de ontwikkeling van de kinderen

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 7 mei 2019, wordt de zaak behandeld van een vader en moeder die na hun echtscheiding in geschil zijn over het gezag en de omgang met hun twee minderjarige kinderen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2018 te vernietigen, waarin de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen is belast en de vader het recht op omgang is ontzegd. Het hof heeft de zaak aangehouden om de vader een laatste kans te geven aan te tonen dat hij bereid en in staat is tot verantwoord ouderschap. De raad voor de kinderbescherming heeft in een rapport aangegeven dat er geen mogelijkheden zijn voor gezamenlijk gezag, gezien de slechte verstandhouding tussen de ouders en de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof onderkent de zorgen, maar wil de vader de kans geven om zijn betrokkenheid te tonen. De omgang tussen de vader en de kinderen is sinds 2017 gestopt, en de kinderen staan onder toezicht van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden voor zeven maanden, in afwachting van een verslag van de GI over de voortgang van de therapie van de oudste minderjarige. De beslissing over het gezag en de omgang zal later worden genomen, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.328/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/213950 / FA RK 18-342)
beschikking van 7 mei 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.A. van der Kleij te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.H. Grandjean te Wijhe.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 30 augustus 2018;
- de (tussen)beschikking van dit hof van 20 september 2018;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 17 oktober 2018,met productie(s);
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 19 oktober 2018, met productie(s);
- het rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
3 december 2018;
- een journaalbericht van mr. Van der Kleij van 28 januari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van der Kleij van 27 maart 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Grandjean van 28 maart 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Mr. Van der Kleij heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van 24 maart 2017 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bepaald dat de inhoud van het door partijen op 21 december 2016 en
3 februari 2017 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In dit ouderschapsplan is (onder meer) bepaald dat de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen en de kinderen een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 9:00 uur tot zondagavond 19:00 uur bij de vader verblijven mits de vader eigen onderdak heeft. Zolang er geen sprake is van eigen onderdak zullen de bezoeken plaatsvinden in het ouderlijk huis in [A] op zaterdagen eenmaal per twee weken van 14:00 uur tot 17:00 uur, in het bijzijn van oma (vaderszijde). Daarnaast zijn partijen een regeling overeengekomen voor bijzondere dagen, feestdagen en vakanties.
3.3
Bij beschikking van 9 januari 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI, welke maatregel nadien steeds is verlengd, voor het laatst tot
9 januari 2020.
3.4
Bij verzoekschrift, binnengekomen op 8 februari 2018, heeft de moeder de rechtbank verzocht de beschikking van 24 maart 2017 te wijzigen en te bepalen dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt en er (voorlopig) geen omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt, tenzij door gedragsdeskundigen op enig moment anders wordt geadviseerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil het gezag over de kinderen en de zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Bij de bestreden beschikking van
31 mei 2018 is, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast en is de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd.
4.2
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende: primair, de verzoeken van de moeder af te wijzen, subsidiair, het gezamenlijk gezag in stand te laten en een uitspraak over de zorgregeling aan te houden in afwachting van een advies van de raad en/of te nemen maatregelen, zoals een deskundigenbericht met toepassing van forensische mediation en/of omgangsbegeleiding, meer subsidiair, in goede justitie een regeling vast te stellen waarbij de vader omgang met zijn twee kinderen zal hebben, in beginsel op de wijze zoals de vader en de moeder zijn overeengekomen en hebben beschreven in het ouderschapsplan en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen met veroordeling van de vader in de kosten van het geding, dan wel kosten rechtens, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de wijziging van de zorg-/omgangsregeling. Het hof heeft bij beschikking van
20 september 2018 de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgang en het hof daarover te rapporteren en te adviseren.
5.2
Uit het door de raad opgestelde rapport van 3 december 2018 blijkt -samengevat- dat de raad geen mogelijkheden ziet voor gezamenlijk gezag van de ouders, omdat zij niet in staat zijn om onderling te overleggen en enige vorm van gezamenlijkheid ontbreekt. Daarnaast is de raad van mening dat een zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de kinderen niet tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. De vader dient zich eerst betrouwbaar op te stellen in het nakomen van afspraken en zijn emoties op passende wijze te reguleren en te controleren, en de moeder dient eerst zelf haar behandeling te doorlopen waarna [de minderjarige1] met traumatherapie kan beginnen. Het behandeltraject van [de minderjarige1] is voor de opbouw van contact tussen de vader en de kinderen in tempo leidend, aldus de raad. De raad is het dan ook eens met de beslissing van de rechtbank.
5.3
Het hof stelt vast dat sprake is van een slechte verstandhouding tussen de ouders. In de relatie is sprake geweest van huiselijk geweld. Hoewel de vader de fysieke mishandeling jegens de moeder betwist staat wel vast dat in het verleden tussen partijen incidenten zijn voorgevallen en dat dit in 2014 en 2016 heeft geleid tot een tijdelijk huisverbod voor de vader. Het lukt de ouders niet om met elkaar te overleggen over de opvoeding van de kinderen. De moeder geeft aan dat haar angst voor de vader, zijn onvoorspelbare gedrag en gebrek aan inzicht in eigen handelen de communicatie en samenwerking bemoeilijkt. De verschillende hulpverleningstrajecten die zijn ingezet (waaronder [E] en [F] ) zijn niet (voldoende) van de grond gekomen. De kinderen staan sinds begin 2017 onder toezicht van de GI (mede) omdat zij belast worden met de spanningen tussen de ouders en daardoor ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De omgang tussen de vader en de kinderen is halverwege 2017 gestopt vanwege onenigheid tussen de ouders en de wisselende signalen die de vader heeft afgegeven over het willen hebben van het contact met de kinderen, wat bij hen voor onrust en verwarring zorgde. In 2017 heeft de vader een neerwaartse periode doorgemaakt, raakte hij depressief en kwam hij ten gevolge daarvan in de ziektewet terecht. Er is toen vervangende toestemming van de rechter nodig geweest voor een medische behandeling van [de minderjarige1] . De echtscheiding en de problemen tussen en van de ouders hebben (in ernstige mate) hun weerslag op de kinderen.
Met name [de minderjarige1] , die gelet op zijn leeftijd het meeste van de onrustige en onveilige situatie thuis heeft meegekregen, laat bij de moeder thuis en op school opvallend gedrag zien. Hij is onrustig, maakt veel geluid, heeft eetproblemen en problemen met het reguleren van zijn emoties. Hij is (in 2018) door [G] gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis ten gevolge van huiselijk geweld en een ongespecificeerde depressieve stemming. Behandeling is voor hem noodzakelijk gebleken en hij is onlangs gestart met traumatherapie. Naar omstandigheden gaat het op dit moment goed met de kinderen, ook op school. De vader heeft in de eerste helft van 2018 met professionele hulp vanuit [H] aan zijn problematiek gewerkt en zijn behandeling (positief) afgerond. De moeder krijgt persoonlijke begeleiding van [I] en (opvoed)ondersteuning vanuit [J] . Beide trajecten zullen binnenkort eindigen omdat de moeder zich de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld en er geen hulpvraag meer is.
5.4
De GI geeft aan dat het belangrijk is dat [de minderjarige1] in alle rust het behandeltraject kan ondergaan en dat omgang alleen mogelijk is als de vader stabiel is in zijn emotieregulatie en uitlatingen naar de moeder en de jeugdbeschermer, constructief in gesprek kan gaan (tijdens het MDO), zijn afspraken nakomt en een mate van zelfreflectie kan laten zien gedurende een langere periode. Hiervan is volgens de GI (nog) geen sprake. Daarnaast acht de GI van essentieel belang, zeker gelet op de behandeling van [de minderjarige1] , dat de vader jegens de kinderen erkent wat er is gebeurd, dat hij een stabiel beeld laat zien in zijn betrokkenheid bij hen en dat de kinderen rust, veiligheid en voorspelbaarheid kunnen ervaren in het contact met de vader. Vanwege de onveranderlijkheid van zijn handelen en omdat de vader de oorzaak van veel dingen buiten zichzelf legt acht de GI het nodig dat de vader psychologisch wordt onderzocht en (zo nodig) daarvoor in behandeling gaat, om te kijken of er sprake is van onvermogen bij de vader en om te kijken wat wel binnen zijn mogelijkheden ligt.
5.5
Het hof onderkent de zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen in combinatie met de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders. Echter, gelet op de zeer jonge leeftijd van de kinderen, de relatief kort geleden uitgesproken echtscheiding en de recent ingezette hulpverlening voor [de minderjarige1] , wil het hof de vader een laatste kans geven om aan te tonen dat hij in staat en bereid is zich ten volle in te zetten om de onderlinge verhouding met de moeder te verbeteren om zodoende op een behoorlijke manier invulling te kunnen geven aan het ouderschap. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ingrijpende aard van een gezagsbeëindiging en het fundamentele recht van een kind (met het oog op diens (identiteits)ontwikkeling) om contact met beide ouders te hebben. Het hof betrekt in zijn beoordeling de mogelijkheid dat het gedrag van de vader, waaronder zijn uitlatingen over het willen afzien van gezag en contact, het niet verlenen van medewerking en het niet nakomen van afspraken verband hielden met zijn depressieve stemmingsstoornis waarvoor hij blijkens de stukken nu behandeld is. Het hof weegt ook mee dat de omgang die er tussen de vader en de kinderen is geweest (doorgaans) positief is verlopen en dat de GI (in het kader van de lopende ondertoezichtstelling) bij het gezin is betrokken en toezicht houdt.
5.6
Het hof is evenwel met de raad van oordeel dat omgang in het belang van de ingezette therapie van [de minderjarige1] voor zijn trauma, dat hij hoe dan ook verbindt aan de vader, gedurende dit traject niet wenselijk en haalbaar is. Uit het dossier, waaronder het raadsrapport, blijkt dat er aanwijzingen zijn voor onderliggende problematiek bij de vader waarvoor nader persoonlijkheidsonderzoek en zo nodig een passend hulpaanbod aangewezen is.
Het hof adviseert de vader dit onderzoek op te starten zodat er spoedig meer zicht komt op welke rol hij in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan spelen, wat beide ouders nodig hebben om tot een minimale vorm van communicatie te komen om onbelast contact tussen de vader en de kinderen mogelijk te maken en hoe dit het beste in te passen is in het leven en binnen de mogelijkheden van de kinderen. Het hof geeft de vader daarnaast in overweging om te laten zien dat hij in staat is een langere periode op normale wijze (met de moeder en de GI) te communiceren en het belang en de beleving van de kinderen boven zijn eigen behoeften te stellen. Het spreekt voor zich dat de vader belastende e-mailberichten achterwege laat. De moeder heeft stappen gezet om haar eigen angsten en gevoelens van onveiligheid een plek te geven en het hof begrijpt dat deze positieve ontwikkeling moet worden voortgezet, maar benadrukt dat voor een eventueel contactherstel tussen de vader en de kinderen ook van groot belang is dat de moeder bereid en in staat is de kinderen hierbij de ruimte en de nodige begeleiding te geven. Gelet op het feit dat de kinderen inmiddels al bijna twee jaar geen contact hebben met de vader acht het hof het, afhankelijk van het verloop van de therapie van [de minderjarige1] , van belang dat in het kader van het opbouwen/herstel van een gehechtheidsrelatie de aankomende tijd door de GI moet worden onderzocht in hoeverre een minimale vorm van positief contact (een kaartje/telefoontje) tussen de vader en de kinderen mogelijk is en/of op welke wijze daar naar toe kan worden gewerkt. Het spreekt daarbij voor zich dat de belangen van de kinderen hierbij een eerste overweging vormen.
5.7
Alles afwegende acht het hof het thans te vroeg om een definitieve beslissing te nemen over het gezag en de zorg-/omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Het hof zal daarom de behandeling van de zaak aanhouden voor een periode van zeven maanden in afwachting van een nader in te dienen verslag door de GI omtrent de recente ontwikkelingen ten aanzien van de voortgang van de traumatherapie voor [de minderjarige1] en de hiervoor genoemde aandachtspunten voor de vader. Het hof verzoekt de GI dit verslag uiterlijk
20 december 2019 aan het hof, en in afschrift aan de vader, de moeder en de raad, toe te zenden waarna ieder de gelegenheid heeft om hierop binnen veertien dagen schriftelijk aan het hof hun reactie te geven. In afwachting hiervan zal het hof de zaak verwijzen voor verdere behandeling naar een nader te bepalen zitting. De ouders, de GI en de raad zullen daarvoor te zijner tijd schriftelijk worden opgeroepen. Desgewenst kan, indien de belangen van de kinderen dat vergen, het hof gemotiveerd worden verzocht om de termijn van aanhouding te verkorten.
5.8
Het hof ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om de uitvoerbaarheid bij voorraad die bij de bestreden beschikking is uitgesproken ten aanzien van de beslissing over het gezag (ambtshalve) te schorsen, voorlopig voor de duur van de aanhouding en totdat door dit hof nader zal worden beslist, zodat bij die beslissing kan worden betrokken mede de wijze hoe de vader zich de aankomende tijd opstelt bij de te nemen (gezags)beslissingen ten aanzien van de kinderen, alsook in de samenwerking met de moeder en de GI. Het hof heeft bij deze overweging betrokken dat de GI, mocht dit onverhoopt nodig zijn, ter bescherming van de belangen van de kinderen (door middel van een schriftelijke aanwijzing) kan ingrijpen.

6.De slotsom

Het voorgaande leidt tot de volgende (tussen)beslissing.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
schorst de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 mei 2018, voor zover deze ziet op de beslissing ten aanzien van het ouderlijk gezag;
verzoekt de GI uiterlijk
20 december 2019het hof te infomeren over de stand van zaken (als hiervoor onder 5.6 en 5.7 omschreven) door middel van een verslag;
verzoekt de GI een afschrift van dat verslag toe te zenden aan de ouders en de raad, waarna zij in de gelegenheid worden gesteld daar binnen een termijn van veertien dagen schriftelijk op te reageren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het verslag van de GI te bepalen datum, voor welke behandeling partijen, de GI en de raad zullen worden opgeroepen, tenzij het hof anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander, en
M. Weissink, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 7 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.