ECLI:NL:GHARL:2019:3883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
200.208.692/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en communicatie tussen ouders in het belang van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2019, gaat het om een verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling voor zijn dochter. De vader heeft stelselmatig afspraken niet nagekomen, wat het hof in de weg staat om een zorgregeling vast te stellen. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft ook haar twijfels over de communicatie en samenwerking met de vader. De raad voor de kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om drie proefcontacten te begeleiden, maar de vader heeft slechts twee van deze contacten gerealiseerd. Het hof concludeert dat het onbetrouwbaar gedrag van de vader schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige, die hierdoor het gevoel kan krijgen dat zij niet belangrijk is voor haar vader. Het hof oordeelt dat de vader eerst moet laten zien dat hij betrouwbaar is in het nakomen van afspraken voordat er een zorgregeling kan worden vastgesteld. Daarom wordt besloten dat de vader elke maand een kaartje naar de minderjarige moet sturen om zijn betrokkenheid te tonen. Daarnaast wordt een informatieregeling vastgesteld waarbij de moeder de vader elke twee maanden moet informeren over de ontwikkelingen van hun dochter. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt vernietigd en het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.692/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/113597 / FA RK 16-306)
beschikking van 2 mei 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 juni 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna ook de raad) van 17 december 2018;
- een brief van mr. Schlepers van 23 januari 2019;
- het verweerschrift.
1.3
Op 11 april 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 14 juni 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Blijkens die beschikking heeft de raad naar aanleiding van de eindrapportage van [C] besloten onderzoek in te stellen. Na dit onderzoek heeft de raad het hof geadviseerd om de raad op te dragen drie proefcontacten te begeleiden tussen [de minderjarige] en de vader, waarna de raad zou bezien wat de mogelijkheden zijn voor een contactregeling en hierover zou adviseren. Daarom heeft het hof de raad, in zijn beschikking van 14 juni 2018, opgedragen drie proefcontacten te begeleiden.
2.3
Uit het rapport van de raad van 17 december 2018 is vervolgens gebleken dat [de minderjarige] en de vader een positief contact met elkaar kunnen hebben. De raad maakt zich wel zorgen over de afstemming en communicatie tussen de ouders, hun onmacht hieromtrent en de negatieve gevoelens richting de ander die neutraal contact tussen de ouders onderling, maar ook tussen [de minderjarige] en de beide ouders, in de weg staan. Daarom acht de raad het in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] dat er op dit moment, in de huidige situatie, een zorgregeling wordt vastgelegd. De raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders in staat zullen zijn om individueel en gezamenlijk uitvoering te geven aan een duurzame contactregeling waarin [de minderjarige] op structurele en onbelaste wijze contact met haar vader heeft. De moeder is onvoldoende intrinsiek gemotiveerd om de band tussen de vader en [de minderjarige] op eigen kracht te bevorderen en de vader blijft moeite houden met het nakomen van de gemaakte afspraken; zelfs binnen het onderhavige onderzoek is het niet gelukt om er samen met ouders voor te zorgen dat [de minderjarige] duidelijkheid en zekerheid kon ervaren met betrekking tot het plaatsvinden van de contacten met vader.
De raad acht het wel in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat er een informatieregeling wordt vastgelegd. De raad vindt een reguliere regeling passend, waarbij de moeder de vader eenmaal per kwartaal informeert over de ontwikkeling van [de minderjarige] (inclusief recente foto).
Daarnaast adviseert de raad dat de vader met enige regelmaat een kaartje of brief naar [de minderjarige] stuurt, om toch een vorm van contact te hebben en herstel van contact in de toekomst open te houden.
2.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
2.5
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd, is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
2.6
Het hof stelt voorop dat het in beginsel in het belang van [de minderjarige] is dat zij contact heeft met beide ouders. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is echter duidelijk geworden dat de vader niet bij machte is gebleken om zich aan de afspraken te houden en de raad en de moeder op de hoogte te brengen en te houden van wat er speelt. Als gevolg hiervan hebben er slechts twee proefcontacten plaatsgevonden in plaats van de door het hof opgelegde drie proefcontacten. Hoewel het ontbreken van contact met de vader schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat het onbetrouwbaar zijn in het contact met [de minderjarige] schadelijker is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] kan dan immers niet op haar vader vertrouwen en kan gaan denken dat ze niet belangrijk voor hem is.
De vader stelt dat het niet houden aan de afspraken te maken heeft met de druk die hij ervoer vanuit zijn werk en de (nagenoeg niet mogelijke) ruimte om afspraken te maken tijdens kantooruren en dat zijn nieuwe baan daar verandering in zal brengen. Het hof is echter van oordeel dat het niet nakomen van afspraken door de vader een rode draad vormt in deze zaak. De vader is meerdere malen (en op het laatste moment) afspraken niet nagekomen en laat het na de moeder (en de raad) hiervan op de hoogte te stellen. De vader lijkt hiermee niet in te zien wat zijn gedrag betekent voor anderen en hoe schadelijk dergelijk gedrag is voor [de minderjarige] omdat zij leert dat zij niet op haar vader kan vertrouwen. Het hof is daarom van oordeel dat de vader, alvorens er een zorgregeling kan worden vastgesteld, dient te laten zien dat hij betrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Derhalve zal het hof - zoals door de raad ook geadviseerd - een regeling vaststellen waarin de vader elke maand een kaartje dient te sturen naar [de minderjarige] zodat de vader zijn interesse aan haar kan tonen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij aandacht en betrokkenheid van haar vader blijft ervaren. De vader kan op deze manier laten zien betrouwbaar te zijn in het nakomen van afspraken zodat dit punt bij een eventueel volgend verzoek om een zorgregeling geen contra-indicatie meer hoeft te zijn voor het vaststellen van een zorgregeling.
2.7
Wat betreft de informatieregeling overweegt het hof dat de moeder een wettelijke informatie- en consultatieverplichting heeft ten opzichte van de vader. Het gegeven dat de vader niet reageert op hetgeen de moeder naar de vader stuurt doet daar niks aan af. Het hof zal daarom een informatieregeling vastleggen als hierna bepaald.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
16 november 2016 en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling;
bepaalt dat de vader gehouden is elke maand een kaartje naar [de minderjarige] te sturen;
bepaalt dat de moeder gehouden is om de vader één keer in de twee maanden schriftelijk te (doen) informeren over de ontwikkelingen van hun dochter [de minderjarige] inclusief recente foto;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 2 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.