ECLI:NL:GHARL:2019:3848
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Wijma
- J. de Jong
- Rechtspraak.nl
Zekerheidstelling in het kader van administratieve sancties en de ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2017. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene geen zekerheid had gesteld voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, zoals vereist door artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).
De betrokkene voerde aan dat hij het niet eens was met de opgelegde sanctie en dat hij niet fatsoenlijk beroep had kunnen instellen, omdat de CVOM niet had voldaan aan zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Hij stelde dat hij recht had op een dwangsom en dat de zekerheidstelling daarmee verrekend diende te worden. Het hof oordeelde echter dat zekerheidstelling een voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter. Dit betekent dat de kantonrechter de bezwaren van de betrokkene pas kan behandelen wanneer de betrokkene zekerheid heeft gesteld.
Het hof bevestigde dat de betrokkene niet in dwaling heeft kunnen verkeren over de verplichting tot zekerheidstelling, aangezien hierover bestendige, gepubliceerde rechtspraak bestaat. Het hof concludeerde dat het niet stellen van zekerheid niet verschoonbaar is en dat de kantonrechter terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De beslissing van de kantonrechter werd dan ook bevestigd, waardoor het hof de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde administratieve sanctie niet kon beoordelen.