ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8648

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 03-01120
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig stellen van zekerheid in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam, die op 9 oktober 2003 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had in reactie op zekerheidsbrieven een beroep gedaan op verrekening, maar de kantonrechter oordeelde dat hij niet tijdig zekerheid had gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie. De betrokkene stelde dat hij aan de verplichting tot zekerheidstelling had voldaan door zich te beroepen op compensatie met een nog niet ontvangen bedrag aan schadevergoeding. Het gerechtshof oordeelt dat de kantonrechter de betrokkene niet had mogen verklaren tot niet-ontvankelijkheid zonder hem eerst de gelegenheid te geven om aan zijn verplichting tot zekerheidstelling te voldoen. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank te Amsterdam, zodat de kantonrechter een nieuwe termijn kan bepalen voor de betrokkene om alsnog zekerheid te stellen. Het hof benadrukt dat de betrokkene niet mag rekenen op verrekening met andere bedragen die het CJIB aan hem verschuldigd is. De beslissing van het hof is genomen op 8 januari 2004 en is gepubliceerd op 29 april 2004.

Uitspraak

WAHV 03/01120
8 januari 2004
CJIB 89057291299
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 9 oktober 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. De kantonrechter heeft, uitgaande van zijn vaststelling dat de betrokkene niet binnen de in art. 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. In hoger beroep is door de betrokkene bestreden, dat hij geen zekerheid heeft gesteld. Hij stelt, dat hij daaraan heeft voldaan door zich te beroepen op compensatie met een nog niet ontvangen bedrag aan schadevergoeding dat hem als benadeelde partij is toegekend. Een en ander heeft hij in reactie op de mededelingen omtrent de zekerheidstelling van 31 mei 2003 en 13 juni 2003 aan de officier van justitie laten weten bij brieven van 8 juni 2003 en 3 juli 2003.
3.3. Ingevolge art. 11, derde lid, WAHV dient aan de verplichting tot zekerheidstelling voor de betaling van de opgelegde sanctie te worden voldaan hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden acceptgirokaart, hetzij door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De in deze wetsbepaling bedoelde acceptgirokaart wordt door het CJIB aan de betrokkene toegezonden tegelijk met de inleidende beschikking waarbij de sanctie is opgelegd en tevens bij de beslissing van de officier van justitie op het tegen die beschikking ingestelde beroep, en heeft betrekking op het gehele (eventueel na vermindering door de officier van justitie nog resterende) bedrag van de sanctie.
Deze wetsbepaling moet dan ook aldus worden verstaan dat aan de verplichting tot zekerheidstelling slechts kan worden voldaan door betaling van het volledige (in het voorkomende geval door de officier van justitie verminderde) bedrag van
de sanctie, zonder dat daarbij een beroep mag worden gedaan op verrekening met enig bedrag dat het CJIB in een andere zaak aan de betrokkene verschuldigd is (vgl. HR 8 mei 2001, VR 2001, 129).
3.4. Nu de betrokkene kennelijk is uitgegaan van een onjuiste opvatting ten aanzien van de verplichting tot zekerheidstelling had de kantonrechter de betrokkene niet wegens het niet tijdig stellen van zekerheid niet-ontvankelijk mogen verklaren alvorens hem, hem wijzende op hetgeen hierboven onder 3.3. is overwogen, opnieuw in de gelegenheid te hebben gesteld aan zijn verplichting tot zekerheidstelling te voldoen.
3.5. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in art. 11 WAHV kan stellen en daarvan moet aan de betrokkene door de griffier van de rechtbank mededeling worden gedaan met inachtneming van het onder 3.3. overwogene.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank te Amsterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.