In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen met betrekking tot kinder- en partneralimentatie. De verzoekster, aangeduid als [de vrouw], heeft verzocht om een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van haar minderjarige kinderen en een voorlopige bijdrage in haar eigen levensonderhoud. De man, aangeduid als [de man], heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoekster wel ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien dit verzoek was ingediend voordat er een einduitspraak in de hoofdzaak was gedaan. Echter, na de einduitspraak op 18 oktober 2018 had de verzoekster geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek voor voorlopige voorzieningen, omdat de werking van een voorlopige voorziening vervalt met de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft benadrukt dat de geëigende manier voor de verzoekster om een andere beslissing te verkrijgen, is door cassatieberoep in te stellen of een nieuwe procedure te starten voor wijziging van de alimentatie.
Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken van de vrouw afgewezen wegens gebrek aan belang en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.