In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een zorgregeling tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, appellante, had in hoger beroep het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2018 willen vernietigen, waarin de voorlopige zorgregeling was vastgesteld. De man, geïntimeerde, had de zorgregeling in eerste aanleg gevorderd en de vrouw had in reconventie gevorderd deze te schorsen. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 14 februari 2017 is ontbonden en dat zij samen twee minderjarige kinderen hebben. De kinderen verblijven bij de vrouw, maar er is een zorgregeling die de omgang met de man regelt. Het hof heeft de grieven van de vrouw tegen de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling verworpen. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stellingen en dat het in het belang van de kinderen is dat zij omgang hebben met hun vader. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de vorderingen van de vrouw afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.