Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster,
Aldi Culemborg B.V.,
in eerste aanleg: verweerster,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
primair:Aldi te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van
subsidiair:voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door een ontslag op staande voet, Aldi te veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde transitievergoeding althans een gedeelte daarvan;
primair en subsidiair:Aldi te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van voldoening, en Aldi te veroordelen in de kosten in beide instanties.
3.De feiten
,en [Appellant] een gesprek plaatsgevonden waarin [Appellant] geconfronteerd met de bevindingen van Aldi. [Appellant] heeft in de loop van dat gesprek erkend dat zij op 17 juni 2018 onder meer twee deco-kistjes heeft gekocht en dat zij in de FLT een prijsverandering heeft doorgevoerd. Zij is vervolgens geschorst.
(…) Allereerst is onjuist dat de kistjes, zoals u beweert, door cliënte al een aantal weken daarvoor apart waren gelegd in de kantine. De betreffende kistjes lagen al langere tijd in de winkel en het waren er geen twee maar meer. De kistjes zijn dusnietdoor cliënte apart gelegd. (…) Als 1e vervangend filiaalleider heeft cliënte vanaf het begin dat zij deze functie uitoefende, het recht om spulletjes (…) af te prijzen tot 50% of 70%. Dit wordt binnen de Aldi “ dlpv” genoemd. Het is cliënte ook al vanaf het begin aangeleerd om dit te doen op het moment dat er niet zoveel klanten in de winkel aanwezig zijn, zodat de kassa blijft doordraaien. Op zondag 17 juni heeft cliënte met haar collega’s de deuren geopend om 12.00 uur. Omdat het op dat moment niet erg druk was, wilde cliënte een aantal spullen, waaronder de houten kistjes, in prijs verlagen. Ze waren al een keer in prijs verlaagd en niet verkocht, dus lagen ze al te lang in de winkel. Cliente was bezig met de kistjes toen zij werd afgeleid omdat het drukker werd in de winkel. Zij heeft zich toen bezig gehouden met andere werkzaamheden en niet meer gedacht aan de prijsverlaging waar zij mee bezig was. Aan het einde van de dag heeft zij boodschappen gedaan voor thuis en omdat zij de kistjes wel leuk vond, heeft zij er twee in haar winkelwagen gelegd om ze te kopen. Op dat moment lagen er nog meer kistjes. (…)
(…) Dat mevrouw [Appellant] als 1e vervangend FL in beginsel bevoegd is prijsveranderingen door te voeren, is op zichzelf juist, maar dat is in deze kwestie niet het springende punt. Waar het om gaat is dat zij daarbij niet volgens de regels heeft gehandeld en dat zij door haar handelwijze ten koste van Aldi persoonlijk voordeel heeft behaald. Dat is in strijd met de bovenstaande regels, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat Aldi niet mag worden benadeeld.(…) Mevrouw [Appellant] is dus van de geldende procedure bij prijsveranderingen op de hoogte. (…) De voorgeschreven volgorde is kort gezegd:1. Door FL en medewerker onafhankelijk van elkaar opnemen van de voorraad;2. Opnemen van de voorraad op het PV-formulier;3. Ingeven van de voorraad en nieuwe prijs in het kassasysteem;4. Rode stickers plakken;5. Administratie op orde maken, zoals het invullen van het PV-formulier dat door de FL en de medewerker wordt ondertekend. (…)
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
[Appellant] is als 1e vervangend filiaalleidster bevoegd om prijsveranderingen door te voeren. Op grond van het FL-handboek dienen daarbij, samengevat, de volgende stappen te worden doorlopen:
1. De filiaalleider en een medewerker nemen onafhankelijk van elkaar de voorraad op;
2. De voorraad wordt opgenomen op het PV-formulier;
3. De nieuwe prijs wordt ingegeven in het kassasysteem;
4. De afgeprijsde artikelen worden voorzien van een rode sticker met daarop de prijs;
5. Het PV-formulier wordt ingevuld, door de filiaalleider en medewerker ondertekend en naar het hoofdkantoor gestuurd.
Op zondag 17 juni 2018 heeft [Appellant] om 12.00 uur de winkel geopend. In een ijzeren mand bij de kassa lagen decokistjes die in prijs waren verlaagd naar € 7,50. [Appellant] heeft de prijs van die deco-kistjes in het kassasysteem gewijzigd naar € 3,50.
Later op de dag (om 16.52 uur, 8 minuten voor sluitingstijd) heeft [Appellant] - naast veel meer boodschappen voor in totaal zo’n € 100,- - twee deco-kistjes gekocht.
Aan het ontslag op staande voet heeft Aldi als dringende reden ten grondslag gelegd dat [Appellant] welbewust en zonder toestemming van Aldi artikelen van Aldi tegen een lagere prijs dan aangegeven, heeft afgerekend. In de brief van 12 juli 2018 heeft Aldi een en ander nog nader toegelicht: [Appellant] heeft de procedure niet juist uitgevoerd en was bewust uit op het behalen van eigen voordeel. Dat blijkt wel uit het feit dat zij eerder al twee deco-kistjes apart had gelegd en uit het gesprek dat [Appellant] op 26 juni 2018 met [District Sales Manager] heeft gevoerd. Voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet terecht is gegeven, dient dus, zo begrijpt het hof Aldi, voldoende aannemelijk te zijn dat [Appellant] welbewust in strijd met de procedure een prijsverandering voor de deco-kistjes heeft doorgevoerd om deze vervolgens zelf voor de lagere prijs te kunnen aanschaffen.
Aldi heeft in de ontslagbrief gesteld dat twee deco-kistjes door [Appellant] al enige tijd voor 17 juni 2018 apart zijn gezet. Die omstandigheid zou de gang van zaken op 17 juni 2018 kunnen kleuren maar tegenover de betwisting door [Appellant] dat zij die kistjes apart heeft gezet heeft Aldi niets aangevoerd ter onderbouwing van deze gestelde omstandigheid. Het hof houdt het er dan ook voor dat er geen sprake van is dat [Appellant] twee deco-kistjes apart heeft gezet. Een andere omstandigheid die Aldi heeft aangevoerd betreft het gesprek dat [District Sales Manager] op 26 juni 2018 met [Appellant] heeft gevoerd en waarin zij volgens Aldi heeft gezegd dat zij voor € 100,- aan boodschappen heeft gedaan en dat daar wel iets tegenover mocht staan. [Appellant] heeft dit uitdrukkelijk bestreden. Als het al zo is dat [Appellant] tijdens het gesprek op 26 juni 2018 heeft gezegd dat zij voor € 100,- aan boodschappen heeft gedaan en dat daar wel wat tegenover mocht staan dan volgt daaruit nog niet [Appellant] op 17 juni 2018 met de hiervoor beschreven handelwijze uit was op het behalen van eigen voordeel. Een dergelijke opmerking achteraf kan net zo goed een (primaire) reactie zijn op hetgeen waarmee [Appellant] (onaangekondigd en bijna 10 dagen na 17 juni 2018) tijdens het gesprek is geconfronteerd. Uit een dergelijke opmerking volgt naar het oordeel van het hof in ieder geval niet, althans onvoldoende, dat [Appellant] op 17 juni 2018 welbewust de deco-kistjes in strijd met de voorgeschreven procedure in prijs heeft verlaagd om deze vervolgens zelf tegen de lagere prijs te kunnen aanschaffen.
€ 16.759,73 bruto worden toegewezen.
Met betrekking tot de hoogte van de billijke vergoeding verwijst het hof naar de beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187), waaruit het volgende blijkt. De rechter dient de billijke vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de bijzondere omstandigheden van het geval. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW kan mede worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Waar relevant, kan ook acht worden geslagen op de mogelijkheid de loonvordering te matigen op grond van artikel 7:680a BW. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of en in hoeverre bij de vaststelling van de billijke vergoeding van artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Tot die omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren – voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat – of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 90), en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a, BW, gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Het hof heeft geoordeeld dat de in rov. 5.2 genoemde omstandigheden geen dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren en niet ernstig verwijtbaar zijn. Dat neemt niet weg dat het onzorgvuldig is dat [Appellant] de prijsveranderingsprocedure niet juist heeft toegepast. Zoals Aldi heeft toegelicht ter zitting, dient die procedure er juist toe om te kunnen controleren welke prijsveranderingen zijn doorgevoerd. [Appellant] diende als 1e vervangend filiaalleidster dan ook van de urgentie van die procedure doordrongen te zijn. In de dagen na 17 juni 2018 heeft [Appellant] , bijvoorbeeld naar aanleiding van het whatsapp bericht op 18 juni 2018, de door haar gepleegde verzuimen in de prijsveranderingsprocedure ook niet alsnog hersteld c.q. alsnog alle stappen van de procedure doorlopen. Juist nu [Appellant] zelf twee deco-kistjes had gekocht, had zij zich, als 1e vervangend filiaalleidster, er bewust van moeten zijn dat hiermee de schijn kon worden gewekt dat zij zichzelf wilde bevoordelen en had zij zich alsnog moeten realiseren dat zij de prijsveranderingsprocedure nog niet had afgerond. Dat de handelwijze door Aldi hoog is opgenomen en het vertrouwen in [Appellant] ernstig onder druk is komen te staan, wekt dan ook geen verbazing. Dat Aldi op deze gronden een ontbindingsprocedure zou zijn gestart is dan ook voorstelbaar. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding houdt het hof er dan ook rekening mee dat het nalaten van [Appellant] binnen een zekere periode na 17 juni 2018 aanleiding zou zijn geweest voor Aldi om de arbeidsovereenkomst (met succes) te laten ontbinden. De inkomensschade is, gelet daarop, in duur beperkt. Daar komt bij dat [Appellant] binnen twee maanden een nieuwe baan heeft gevonden, zij het dat het om een contract voor bepaalde tijd gaat. [Appellant] heeft gesteld dat zij daarnaast minder verdient met haar nieuwe baan bij Lidl. Zij heeft echter nagelaten deze stelling met loonstroken te onderbouwen. Wanneer het hof verder nog acht slaat op de transitievergoeding die [Appellant] zal ontvangen maar aan de andere kant ook op de voorstelbare impact die het ontslag op staande voet op [Appellant] heeft (gehad) na zo’n lange staat van dienst, acht het hof termen aanwezig de billijke vergoeding te bepalen op € 5.000,-.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [Appellant] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 324,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief III in hoger beroep).
6.De beslissing
- € 8.808,96 als vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
- € 16.759,73 als transitievergoeding;