Uitspraak
[appellant],
de bewindvoerderen
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
“(…)Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting bij het hof is verklaard, blijkt dat verdachte[ [appellant] ]
met zijn hand met veel kracht heeft bewogen richting het gezicht van het slachtoffer[ [geïntimeerde] ]
. Hierboven is reeds overwogen dat het hof deze krachtige beweging als een stomp aanmerkt. Als gevolg van deze stomp heeft het slachtoffer een bloeduitstorting rond het linkeroog en een geïsoleerde breuk in de linker oogkas opgelopen. Ten gevolge van deze stomp is het slachtoffer achterover gevallen, als gevolg waarvan hij verder en zwaarder letsel heeft opgelopen dat gezien de letselschaderapportage naar het oordeel van het hof heeft te gelden als zwaar lichamelijk letsel. Door opzettelijk en met kracht een stomp in het gezicht te geven heeft verdachte bij het slachtoffer opzettelijk pijn en letsel toegebracht. (…) Naar het oordeel van het hof is sprake van een causaal verband tussen het gedrag van verdachte en het bij aangever geconstateerde zwaar lichamelijk letsel.(…)”
“(…)Uit de letselschaderapportage van de Forensische Geneeskunde GGD Groningen blijkt dat het slachtoffer een bloeduitstorting had rond het linkeroog, een geïsoleerde breuk in de linkeroogkas en een grote schedelbasisfractuur aan het achterhoofd met ernstig hersenletsel. De forensische arts concludeert dat de bloeduitstorting rond het linkeroog en het scheurwondje in het linker bovenooglid bij een stomptrauma past. Daarnaast geeft de barst in het bot aan de bovenzijde van de oogkas aan dat er sprake is geweest van een stomp object dat met grote kracht tegen het hoofd is gekomen. De forensische arts overweegt dat de aard en de omvang van het letsel niet bij een duw of klap past. Gezien de omvang van de schedelbasisfractuur en de verklaringen van de getuigen acht de forensische arts aannemelijk dat het slachtoffer achterover is gevallen en met zijn hoofd op een harde ondergrond is gevallen. Daarbij is de val niet gebroken en is de botsing van het hoofd met de harde ondergrond vermoedelijk hard geweest. De kracht van de val op een stenen of betonnen ondergrond is een aannemelijke verklaring voor de grote schedelbreuk.”
“(…)Op het moment dat verdachte buiten stond, zag hij dat het slachtoffer van de ladder af was geklommen en enkele meters van zijn huis stond. Vanaf dat moment is er geen sprake meer van een noodweersituatie.Voorts is niet komen vast te staan noch aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Uit de verklaringen van verdachte tegenover de politie blijkt dat hij naar buiten is gelopen met de intentie om de ladder weg te halen. Nadat hij het slachtoffer een krachtige stomp heeft gegeven, heeft hij ook daadwerkelijk de ladder weggezet. Voornoemd is niet te rijmen met de door de verdediging gestelde angst waardoor verdachte tot grensoverschrijding zou zijn gekomen.Verdachte komt geen beroep op noodweerexces toe.(…)”
“hij[ [appellant] ]
op 4 augustus 2013 te Stavoren, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [geïntimeerde] , met kracht in het gezicht heeft gestompt, waardoor die [geïntimeerde] ten val is gekomen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote schedelbasisfractuur met ernstig hersenletsel en een geïsoleerde breuk in de linker oogkas, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
2.12 De bewindvoerder is bewindvoerder over het vermogen van [geïntimeerde] .
3.Procespartij
(vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
4.De vordering en de beslissing daarop in eerste aanleg
Voorts heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door hem aan [geïntimeerde] verschuldigde schadevergoeding ten bedrage van € 100.000,- met verwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige naar de schadestaatprocedure en veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroepInleiding
‘mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’.Het onderliggende bewezenverklaarde feit is tussen partijen niet in geschil: [appellant] heeft [geïntimeerde] opzettelijk in het gezicht gestompt, waardoor [geïntimeerde] ten val is gekomen en ten gevolge waarvan hij een grote schedelbasisfractuur met ernstig hersenletsel en een geïsoleerde breuk in de linker oogkas heeft opgelopen. Daarmee is de aansprakelijkheid van [appellant] gegeven. Hij heeft onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld en is in beginsel verplicht de schade die [geïntimeerde] dientengevolge heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, te vergoeden.
- het zonder toestemming beklimmen van [appellant] ladder het naar binnen kijken door diens open slaapkamerraam - de aard, de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de fout van [appellant] aanzienlijk groter zijn. [appellant] heeft immers, door [geïntimeerde] opzettelijk in zijn gezicht te stompen, op ernstige wijze en zonder dat dit gerechtvaardigd was, inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [geïntimeerde] .
Voorschot op de schadevergoeding
Matiging
Slotsom
€ 100.000,- zal toewijzen.
6.De beslissingHet hof, rechtdoende in hoger beroep, in principaal en incidenteel hoger beroep:
23 april 2019.