ECLI:NL:GHARL:2019:3584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.247.579
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens energiefraude en verstek in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Liander N.V. tegen een niet verschenen geïntimeerde. De vordering betreft schadevergoeding in verband met het onrechtmatig afnemen van elektriciteit, wat door Liander als energiefraude werd aangemerkt. In eerste aanleg had de kantonrechter de vordering van Liander afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Liander had in hoger beroep de eis gewijzigd door de wettelijke handelsrente over de hoofdsom te vorderen, maar het hof oordeelde dat deze wijziging niet geldig was, aangezien de geïntimeerde niet op de hoogte was gesteld van de wijziging. Het hof heeft de oorspronkelijke vordering beoordeeld en geoordeeld dat Liander recht had op de hoofdsom van € 6.847,28, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 april 2017. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 717,49 toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld in de kosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van correcte kennisgeving bij eiswijzigingen in hoger beroep en de aansprakelijkheid van de geïntimeerde voor de geleden schade door energiefraude.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.579
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 6958439)
arrest van 23 april 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Liander N.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Liander,
advocaat: mr. J.M. Veldhuis,
tegen:
[Geïntimeerde],
wonende te [Plaatsnaam 2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, niet verschenen,
hierna: [Geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 27 juni 2018 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, team kanton en handelsrecht, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 september 2018, met productie 1,
- het tegen [Geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven, met producties 2 tot en met 8.
2.2
Vervolgens heeft Liander de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Liander heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd dat [Geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.122,93 (bestaande uit € 6.847,28 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten) en tot betaling van de proceskosten.
3.2
[Geïntimeerde] is (ook) in eerste aanleg niet in de procedure verschenen, zodat jegens hem verstek is verleend.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 juni 2018 de vordering van Liander afgewezen als zijnde ongegrond en heeft Liander veroordeeld in de proceskosten.

4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
Liander heeft bij dagvaarding in hoger beroep aangekondigd vernietiging van het vonnis van 27 juni 2018 te zullen vorderen, met alsnog toewijzing van de vorderingen van Liander, veroordeling van [Geïntimeerde] tot terugbetaling van wat Liander hem uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald, alsmede veroordeling van [Geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Liander heeft vervolgens, nadat tegen [Geïntimeerde] verstek was verleend, bij memorie van grieven met haar eerste grief haar eis gewijzigd door de wettelijke handelsrente over de hoofdsom te vorderen, in plaats van de (lagere) wettelijke rente, met als ingangsdatum 20 maart 2017 (zie § 23 van de memorie van grieven).
Nu [Geïntimeerde] niet in het geding in hoger beroep is verschenen, was de eisvermeerdering bij memorie van grieven uitgesloten, tenzij die vermeerdering tijdig bij exploot aan [Geïntimeerde] kenbaar is gemaakt (zie de artikelen 331 en 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Van een kennisgeving van de eiswijziging aan [Geïntimeerde] is niet gebleken, laat staan dat dit bij exploot en tijdig is gebeurd. Daarom zal het hof aan de bij memorie van grieven ingestelde eiswijziging voorbij gaan en de bij de dagvaarding in eerste aanleg ingestelde vorderingen beoordelen. Deze vorderingen strekken, kort gezegd, tot de veroordeling van [Geïntimeerde] om aan Liander een hoofdsom van € 6.847,28 te betalen, te verhogen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, waarbij als ingangsdatum van de renteverplichting kennelijk de datum van het intreden van verzuim is bedoeld.
4.2
Onder aanvoering van haar tweede en derde grief heeft Liander gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de gewijzigde vordering van Liander alsnog zal toewijzen met veroordeling van [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en in de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3
Liander heeft in hoger beroep aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [Geïntimeerde] met een energieleverancier heeft gecontracteerd voor een aansluiting op het elektriciteitsnet van Liander van het perceel aan het adres [Adres 1] te [Plaatsnaam 1] . In de dagvaarding in eerste aanleg heeft Liander verwezen naar een ander contract, ter zake van het leveren van elektriciteit aan het adres [Adres 2] te [Plaatsnaam 2] .
Door te contracteren met de energieleverancier heeft [Geïntimeerde] de transportovereenkomst met Liander als netbeheerder aanvaard. Liander draagt zorg voor het transporteren van elektriciteit naar de aansluiting. Volgens de stellingen van Liander in de memorie van grieven is uit onderzoek gebleken dat op het aansluitadres in [Plaatsnaam 1] een hennepkwekerij aanwezig was en dat daar elektriciteit aan het netwerk is onttrokken zonder dat deze door de energiemeter kon worden gemeten. Liander heeft zich op het standpunt gesteld dat zij hierdoor schade heeft geleden, waarvoor [Geïntimeerde] op grond van de transportovereenkomst, dan wel op grond van onrechtmatige daad, aansprakelijk is.
4.4
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Liander afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat Liander heeft gesteld dat [Geïntimeerde] aansprakelijk is voor fraude die was gepleegd aan het adres te [Plaatsnaam 2] , terwijl zij ter onderbouwing van haar vordering een onderzoekrapport heeft overgelegd aangaande fraude gepleegd aan het adres te [Plaatsnaam 1] . Op grond daarvan heeft de kantonrechter geoordeeld dat Liander haar vordering, dat fraude was gepleegd aan het adres te [Plaatsnaam 2] niet heeft onderbouwd. Om die reden heeft de kantonrechter de vordering als zijnde ongegrond afgewezen.
4.5
Met haar tweede grief heeft Liander bezwaar gemaakt tegen dit oordeel. Liander heeft in dat kader aangevoerd dat zij per abuis het adres te [Plaatsnaam 2] heeft vermeld en dat zij heeft bedoeld het adres te [Plaatsnaam 1] . Dat [Geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die Liander heeft geleden ten gevolge van de exploitatie van de hennepkwekerij aan het adres te [Plaatsnaam 1] , blijkt volgens Liander uit het feit dat [Geïntimeerde] , als eigenaar van Bed & Breakfast Gelderland, de woning op het adres in [Plaatsnaam 1] heeft gehuurd.
4.6
De vordering van Liander, zoals bij memorie van grieven nader toegelicht, komt het hof niet kennelijk onredelijk of ongegrond voor. Deze vordering is verder gebaseerd op dezelfde grondslag (wanprestatie) en hetzelfde feitencomplex (energiefraude zoals gerapporteerd in het door Liander bij inleidende dagvaarding overgelegde onderzoeksrapport) als de in eerste aanleg ingestelde vordering en voldoet in zoverre aan de eis dat [Geïntimeerde] niet zal worden veroordeeld tot iets waarvan hij niet weet of kan weten dat en waarom het is gevorderd. Daarom zal het hof de vorderingen tot betaling van de hoofdsom ad € 6.847,28, verhoogd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijzen. De periode waarover de rente is verschuldigd begint met de dag van het intreden van het verzuim, dat is blijkens productie 4 bij memorie van grieven (dat is de ingebrekestelling d.d. 20 april 2017) 28 april 2017. Daarmee slaagt de tweede grief.
4.7
Liander heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft in dat kader, naast de hoofdsom, een bedrag van € 717,36 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Liander heeft gesteld dat de gevorderde incassokosten gelijk zijn aan het bedrag dat conform het bepaalde in het Rapport BGK-integraal wordt berekend op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Besluit BIK). Het hof zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom, mede gelet op het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tevens toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.8
Om in aanmerking te komen voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, is vereist dat het gaat om redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. In dit geval is gebleken dat aan dit vereiste is voldaan: Liander heeft toegelicht dat zij met [Geïntimeerde] overleg heeft gevoerd, waarbij betalingsregelingen zijn overeengekomen (die vervolgens door [Geïntimeerde] niet zijn nagekomen). De omvang van de gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief dat is weergegeven in het Besluit BIK. Het hof zal de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen.
4.9
De kantonrechter heeft Liander, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zijdens [Geïntimeerde] veroordeeld. Met haar derde grief heeft Liander tegen dit oordeel bezwaar gemaakt. Uit het voorgaande blijkt dat de vordering van Liander alsnog zal worden toegewezen, ten gevolge waarvan kan worden vastgesteld dat Liander in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld. De grief slaagt.
4.1
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat Liander ten onrechte door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Geïntimeerde] . Reeds omdat deze kosten door de kantonrechter zijn gesteld op nihil en voor het overige door Liander niet is toegelicht wat zij heeft voldaan in het kader van de executie van het bestreden vonnis, is er geen aanleiding om de vordering van Liander tot terugbetaling van hetgeen zij heeft voldaan in het kader van de executie van het vonnis van de kantonrechter toe te wijzen.

5.De slotsom

5.1
De vermeerdering van eis, inhoudende dat de wettelijke handelsrente in plaats van de wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd is, zal worden afgewezen. De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [Geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Liander zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,40
- griffierecht
€ 476,00 +
totaal verschotten € 566,40
- salaris advocaat € 461,00 (1 punt x tarief I)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Liander zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,57
- griffierecht
€ 726,00 +
totaal verschotten € 808,57
- salaris advocaat € 759,00 (1 punt x tarief I)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 27 juni 2018 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [Geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van € 6.847,28 (hoofdsom) aan Liander, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 28 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van € 717,49 (buitengerechtelijke incassokosten) aan Liander;
veroordeelt [Geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Liander wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 566,40 voor verschotten en op € 461,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 808,57 voor verschotten en op € 759,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – bovendien te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [Geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [Geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, S.B. Boorsma en C. Hoogland en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.