Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
1.Het geding in hoger beroep
1.De vaststaande feiten
1.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
1.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefziet op de door de rechtbank vastgestelde feiten. Nu het hof de feiten, op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet (voldoende) is betwist en gezien de inhoud van niet (genoegzaam) weersproken schriftelijke stukken, opnieuw heeft vastgesteld, behoeft deze grief geen bespreking meer.
derde griefkomt [Appellant] op tegen het oordeel dat sprake is van verzwijging doordat hij op het aanvraagformulier geen mededeling heeft gedaan over zijn strafrechtelijk verleden.
ja” heeft geantwoord. Dit antwoord had voor ASR aanleiding moeten vormen om contact met hem op te nemen en uitleg te vragen, aldus [Appellant] .
Indien de verzekeraar gebruik maakt van een door de aspirant-verzekerde in te vullen vragenlijst wordt het kenbaarheidsvereiste nader ingevuld door wat bij de aspirant-verzekerde bekend mag worden verondersteld over het acceptatiebeleid van de verzekeraar en door hetgeen deze op dit punt weet of behoort te begrijpen. Voorts is uitgangspunt dat de aspirant-verzekerde de op die vragenlijst voorkomende vragen mag opvatten overeenkomstig de zin die hij aan die vragen onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen. De verzekeraar kan zich op grond van artikel 7:928 lid 6 BW niet beroepen op schending van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer wanneer de verzekeraar heeft nagelaten vragen te stellen naar bepaalde feiten. Anderzijds kan de verzekeringnemer zich er niet op beroepen dat de verzekeraar bepaalde feiten of omstandigheden reeds kende of behoorde te kennen, als hij een vraag van de verzekeraar onjuist of onvolledig heeft beantwoord. De verzekeraar mag er op vertrouwen dat de verzekeringnemer de vraag juist en volledig heeft beantwoord. Een uitzondering hierop vormt een in algemene termen geformuleerde vraag, die onvolledig is beantwoord.
“ja”heeft beantwoord is de toelichting die daarna op het aanvraagformulier is gegeven onjuist en onvolledig. Dit geldt ook voor het antwoord op de vraag naar het in de afgelopen acht jaar geweigerd zijn van een verzekering. Evenals de rechtbank is ook het hof van oordeel dat, voor zover dit komt doordat de door [Appellant] inschakelde assurantietussenpersoon deze vraag voor hem heeft beantwoord dit voor rekening en risico van [Appellant] komt.
“Ja. In 2004 huis onderverhuurd, huurder had wiet in huis.”voor haar gelet op het tijdverloop en in verband met de omstandigheid dat het niet [Appellant] zelf was maar een huurder die wiet in huis had, geen aanleiding vormde om [Appellant] te weigeren als verzekerde.
grief driefaalt.
tweede griefbetoogt [Appellant] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het gegeven dat ASR niet binnen de daartoe geldende termijn van twee maanden na ontdekking van de schending van de mededelingsplicht door [Appellant] een beroep op verzwijging heeft gedaan en [Appellant] niet tijdig heeft gewezen op de mogelijke gevolgen daarvan (artikel 7:929 lid 1 BW).
Grief 2faalt dan ook.
grief 4die de proceskostenveroordeling in eerste aanleg betreft.