ECLI:NL:GHARL:2019:3358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
200.211.887
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfstelling onder voorwaarde(n) en de afwikkeling van de nalatenschap van erflater met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en testamentaire beschikkingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de erfstelling onder voorwaarden van de heer [Vader van de appellanten] en de afwikkeling van zijn nalatenschap. De heer [Vader van de appellanten] overleed op 29 juni 2014 in België. Hij was gehuwd met mevrouw [Moeder van de appellanten] en had twee zonen, [Appellant 1] en [Appellant 2]. In zijn testament benoemde hij zijn zoons tot erfgenamen, maar onder de voorwaarde dat zij bepaalde schenkingen aan zijn echtgenote [Geïntimeerde 1] respecteren. De zaak kwam aan het licht toen [Appellanten] [Geïntimeerde 1] dagvaardde in België, waarbij zij de nietigheid van een akte van verdeling van de huwelijksgemeenschap betwistten. De rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de Nederlandse rechter. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank Midden-Nederland dat de woning en inboedel in volle eigendom aan [Geïntimeerde 1] toebehoren en dat [Appellanten] geen erfgenamen zijn van de heer [Vader van de appellanten]. In hoger beroep bestreden [Appellanten] dit vonnis met vier grieven, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de voorwaarden in het testament van de heer [Vader van de appellanten] zijn vervuld, waardoor de onterving van de zoons van kracht is. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [Appellanten] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.211.887
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 392816)
arrest van 16 april 2019
in de zaak van

1.[Appellant 1] ,

wonende te [Woonplaats] , Spanje,
2.
[Appellant 2],
wonende te [Woonplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden, in hun hoedanigheid van erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschap van hun vader [Vader van de appellanten] en in privé, in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [Appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:

1.[Geïntimeerde 1] ,

wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [Geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. M.H.C. Morshuis,
en
2.
[Geïntimeerde 2], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [Vader van de appellanten] en in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van al hetgeen de heer [Appellant 1] en de heer [Appellant 2] uit de nalatenschap van de heer [Vader van de appellanten] verkrijgen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg; gedaagde,
hierna: [Geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. V. Bakker.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 november 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 april 2019.
1.3
Voorafgaand aan en ten behoeve van deze comparitie zijn de volgende stukken ingediend:
  • de akte eiswijziging/vermeerdering tevens houdende overlegging producties 28-35 aan de zijde van [Geïntimeerde 1] ;
  • de akte houdende bezwaar tegen wijziging eis aan de zijde van [Appellanten] ;
  • de akte naar aanleiding van bezwaar tegen wijziging eis aan de zijde van [Geïntimeerde 1] .
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.13. van het bestreden vonnis van 14 december 2016, nu tegen de weergave daarvan geen grief is opgeworpen, behoudens de eerste grief van [Geïntimeerde 1] ter zake van rov. 2.4 in het bestreden vonnis (zie hierna rov. 5.15). Deze feiten zijn hierna voor een goed begrip en voor de leesbaarheid van dit arrest in parafrase nogmaals weergegeven.
2.2
De heer [Vader van de appellanten] , geboren op [Geboortedatum] 1938 (hierna te noemen: erflater) is op 29 juni 2014 in zijn woonplaats te [Woonplaats] in België overleden. Erflater had de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft vanaf 1991 tot aan zijn overlijden in België gewoond.
2.3
Erflater is op 15 augustus 1962 naar Nederlands recht en in gemeenschap van goederen in eerste echt gehuwd met mevrouw [Moeder van de appellanten] (hierna te noemen: [Moeder van de appellanten] ). [Moeder van de appellanten] had de Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk zijn geboren [Appellant 1] en [Appellant 2] (de appellanten in het principaal hoger beroep onder 1 en 2).
2.4
[Moeder van de appellanten] heeft bij testament van 23 augustus 1982 over haar nalatenschap beschikt en daarbij [Vader van de appellanten] en [Appellanten] ieder tot erfgenaam voor gelijke delen benoemd. Ook heeft zij op voet van artikel 4:1167 BW (oud) een ouderlijke boedelverdeling gemaakt en daarbij alle goederen en schulden toegedeeld aan [Vader van de appellanten] en aan de beide zoons [Appellanten] elk een rentedragende vordering op hun vader ter waarde van hun erfdeel, die opeisbaar is bij het overlijden van erflater.
2.5
[Moeder van de appellanten] is op 21 november 1999 te [Plaatsnaam] in België overleden. Door haar overlijden is de huwelijksgemeenschap die tussen haar en erflater bestond ontbonden.
2.6
Erflater en zijn beide zoons hebben op 9 augustus 2002 ten overstaan van de Belgische notaris mr. [Belgische notaris] (hierna: [Belgische notaris] ) te [Vestigingsplaats] in België een notariële akte getekend die de aanhef
‘dading’heeft. Zij hebben in deze akte verklaard dat:
  • erflater en [Moeder van de appellanten] in gemeenschap van goederen naar Nederlands recht waren gehuwd;
  • [Moeder van de appellanten] ab intestato is overleden te [Plaatsnaam]
  • tot de huwelijksgemeenschap roerende activa en de woning behoorden.
Vervolgens vermeldt deze akte:
“II.Dading.
In het kader van de vereffening-verdeling van deze nalatenschap en van de huwelijksgemeenschap van [Vader van de appellanten] - [Moeder van de appellanten] , komen partijenten titel van delinghet volgende overeen:
Alle roerende activa opgenomen in de verschillende aangiften van de nalatenschap van mevrouw [Moeder van de appellanten] , worden toebedeeld in volle eigendom aan de heer [Vader van de appellanten] .
De nagemelde woning te [Plaatsnaam] , [Adres] , wordt toebedeeld aan de heer [Vader van de appellanten] .
Oplegregeling:
De heer [Vader van de appellanten] is verplicht een bedrag te betalen gelijk aan de waarde van de netto-helft van de huwelijksgemeenschap van [Vader van de appellanten] - [Moeder van de appellanten] aan zijn kinderen (…).
Deze schuld is opeisbaar:
-
bij overlijden van de heer [Vader van de appellanten] ;”
2.7
Erflater is op 28 september 2002 te België gehuwd met [Geïntimeerde 1] onder het Belgisch stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (hierna ook: TIGV). [Geïntimeerde 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. Erflater en [Geïntimeerde 1] hebben op 16 juli 2002 een huwelijkscontract verleden voor notaris [Belgische notaris] . Op 11 september 2003 en 28 maart 2014 hebben zij hun huwelijkscontract gewijzigd. Uit de akte van 28 maart 2014 blijkt dat tot het TIGV de woning en de inboedel van de woning behoren. De woning en de inboedel zijn door erflater in het TIGV ingebracht om niet. Bij de laatste wijziging van het huwelijkscontract is het volgende verblijvingsbeding toegevoegd:
“Ingeval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van de echtgenoten wordt de volle eigendom van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten voor de geheelheid toebedeeld aan mevrouw [Geïntimeerde 1] voormeld.”.
2.8
Erflater heeft op 28 maart 2014 voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt in zijn voor notaris [Belgische notaris] verleden testament. Hij heeft alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen en voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“(…)
II. Rechtskeuze.
Ik bepaal dat op de vererving van mijn nalatenschap en de afwikkeling daarvan het Nederlands recht van toepassing is.
III. Legaatbepalingen.
Indien tot mijn nalatenschap zal behoren (een gedeelte van) de eigendom van de gezinswoning met ondergrond, erf, tuin en overige aanhorigheden staande en gelegen te [Plaatsnaam] (België) aan de [Adres] , legateer ik die eigendom aan mijn echtgenote, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden.
Indien tot mijn nalatenschap inboedelgoederen in de ruimste zin des woords (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) zullen behoren legateer ik deze aan mijn echtgenote, af te geven binnen drie maanden na mijn overlijden,
Indien de schenking aan mijn echtgenote die is vastgelegd bij akte mede op heden verleden voor notaris [Belgische notaris] te [Vestigingsplaats] (België) door mijn erfgenamen met succes geheel of gedeeltelijk mocht worden aangetast legateer ik aan mijn echtgenote, af te geven aan mijn echtgenote binnen zes maanden na mijn overlijden, effecten te harer keuze en/of contanten uit mijn nalatenschap tot een waarde of bedrag van achthonderd duizend euro (€ 800.000,00).
Indien laatstgemelde schenking aan mijn echtgenote in stand blijft en wordt gerespecteerd door mijn erfgenamen legateer ik aan mijn echtgenote, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, effecten te harer keuze en/of contanten uit mijn nalatenschap tot een waarde of bedrag van driehonderd duizend euro (€ 300.000,00).
IV. Vererving.
Onder de last van voornoemde legaten benoem ik tot enige erfgenamen van mijn gehele nalatenschap tezamen en voor gelijke delen mijn zoons.
Indien één of beide zoons mijn testament niet respecteert/respecteren danwel weigert/weigeren aan de uitvoering daarvan mede te werken of enige schenking door mij aan mijn echtgenote gedaan of enig beding van inbreng in gemeenschap en/of verblijving aan mijn echtgenote niet mocht(en) respecteren danwel niet volledig of onverkort binnen zestig dagen na daartoe door mijn executeur schriftelijk zijn aangemaand schriftelijk heeft/hebben verklaard zowel in mijn testament als in bedoelde schenkingen en bedingen te berusten onterf ik mijn beide zoons en zijn/hun afstammeling(en) en benoem ik tot enige erfgename van mijn gehele nalatenschap mijn echtgenote.”
Erflater heeft verder al hetgeen zijn zoons uit zijn nalatenschap verkrijgen onder bewind gesteld, mr. [Bewindvoerder] (hierna ook: [Bewindvoerder] ) tot bewindvoerder benoemd, bepaald dat het bewind eindigt bij het overlijden van de betreffende zoon en daarnaast [Bewindvoerder] tevens tot executeur benoemd.
2.9
Na het overlijden van erflater heeft [Bewindvoerder] zijn benoeming als bewindvoerder en executeur aanvaard. 
2.1
[Appellanten] heeft op 3 maart 2015 [Geïntimeerde 1] gedagvaard voor de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Turnhout, sectie familierechtbank. [Appellanten] vordert hierin, kort gezegd, (i) te verklaren voor recht dat de verdeling zoals overeengekomen tussen erflater en [Appellanten] in de (hiervoor onder 2.6 genoemde) akte van 9 augustus 2002 nietig is, dan wel vernietigd dient te worden wegens bedrog, dan wel substantiële dwaling, dan wel benadeling en dat deze akte niet als grondslag kan dienen voor de vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap van erflater en [Moeder van de appellanten] en dat de huwelijksgemeenschap van erflater en [Moeder van de appellanten] opnieuw samengesteld dient te worden en (ii) bevel te geven tot de gerechtelijke vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap van erflater en [Moeder van de appellanten] en de nalatenschap van [Moeder van de appellanten] .
2.11
Bij beschikking van 5 november 2015, verbeterd bij herstelbeschikking van 21 december 2015, heeft de kantonrechter te Den Haag [Bewindvoerder] ontslagen als executeur in de nalatenschap van erflater en [Geïntimeerde 2] benoemd tot opvolgend executeur.
2.12
Bij notariële “akte benoeming opvolgend bewindvoerder” van 17 november 2015 heeft [Bewindvoerder] , gebruikmakend van de in het testament van erflater opgenomen bevoegdheid om een opvolger te benoemen, [Geïntimeerde 2] met diens instemming benoemd tot opvolgend testamentair bewindvoerder.
2.13
Bij vonnis van 8 april 2016 heeft de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, vonnis gewezen in de onder 2.10 vermelde procedure, zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak en deze naar de Nederlandse rechter (de rechtbank Midden-Nederland) verwezen. Het Hof van Beroep in Antwerpen heeft dit vonnis in zijn arrest van 2 oktober 2018 bevestigd en ook de tegenvorderingen van [Geïntimeerde 1] naar de Nederlandse rechter verwezen. [Appellanten] beraadt zich, zo verklaarde hij ter zitting in hoger beroep, nog op cassatieberoep.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[Geïntimeerde 1] heeft in eerste aanleg – samengevat en voor zover hier van belang – (primair) gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat:
  • de woning en de inboedelzaken (in de ruimste zin van het woord) in volle eigendom aan haar toebehoren;
  • [Appellanten] en hun afstammelingen geen erfgenamen (meer) zijn van erflater, hun ook anderszins niets toekomt uit zijn nalatenschap en dat [Geïntimeerde 1] enige erfgename is van erflater.
3.2
[Bewindvoerder] (in de loop van de procedure opgevolgd door [Geïntimeerde 2] ) en [Appellanten] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het door [Geïntimeerde 1] gevorderde respectievelijk niet-ontvankelijkheid van haar vorderingen dan wel ontzegging daarvan.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 december 2016 voor recht verklaard dat de woning in volle eigendom aan [Geïntimeerde 1] toebehoort, dat de zich in de woning bevindende inboedelzaken (daaronder mede begrepen boeken, schilderijen en kunstvoorwerpen) in volle eigendom aan [Geïntimeerde 1] toebehoren, en dat [Appellanten] en zijn afstammelingen in de nalatenschap van erflater geen erfgenamen zijn en dat [Geïntimeerde 1] enig erfgenaam is van de gehele nalatenschap van erflater. [Appellanten] en [Geïntimeerde 2] zijn hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
[Appellanten] bestrijdt in het principaal hoger beroep met vier grieven het vonnis van 14 december 2016 (hierna: het bestreden vonnis) en vordert dat het hof dat zal vernietigen en de vorderingen van [Geïntimeerde 1] in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [Geïntimeerde 1] in de kosten van beide instanties. [Geïntimeerde 1] voert verweer.
4.2
[Geïntimeerde 1] bestrijdt in het incidenteel hoger beroep met drie grieven het bestreden vonnis en vermeerdert/wijzigt haar eis. Haar vorderingen in het incidenteel hoger beroep strekken ertoe dat [Geïntimeerde 2] en [Appellanten] worden veroordeeld tot voldoening van de aan haar gemaakte legaten met hoofdelijke veroordeling van [Appellanten] en [Geïntimeerde 2] in de (integrale) proceskosten van de onderhavige procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, waaronder de kosten van beslaglegging en nakosten, met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na dagtekening van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening. [Appellanten] voert verweer.
4.3
[Geïntimeerde 2] refereert zich in het principaal hoger beroep aan het oordeel van het hof en concludeert in het incidenteel hoger beroep tot afwijzing van de vorderingen van [Geïntimeerde 1] jegens hem, met veroordeling van [Geïntimeerde 1] in de kosten van de procedure.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
De geschillen tussen partijen betreffen de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van erflater en [Geïntimeerde 1] en de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Deze zaak is grensoverschrijdend nu erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in België had en op het huwelijksvermogensregime van erflater en [Geïntimeerde 1] Belgisch recht van toepassing is.
rechtsmacht ten aanzien van de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater
5.2
Ter zake van de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap van erflater is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 2 Rv. De nalatenschap van erflater is opengevallen voor 17 augustus 2015, zodat de Europese Erfrechtverordening (Verordening EU nr. 2012/650) niet van toepassing is (artikel 83 lid 1 van deze verordening). Er zijn ook geen andere verdragen of verordeningen die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in dit geval regelen. De bevoegdheidsregels uit het Nederlands-Belgische Executieverdrag van 28 maart 1925 vinden geen toepassing, omdat alle partijen (uitsluitend) de Nederlandse nationaliteit hebben (artikel 9 van dit verdrag).
rechtsmacht ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
5.3
Ook ter zake van dit onderdeel van het geschil is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 2 Rv. [Geïntimeerde 1] heeft haar rechtsvorderingen bij dagvaarding van 16 januari 2015 ingesteld, zodat de Europese Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Verordening EU nr. 2016/1103) nog niet van toepassing is. Artikel 69 lid 1 van deze verordening bepaalt dat zij slechts van toepassing is op rechtsvorderingen die zijn ingesteld op of na 29 januari 2019. Ook hier geldt dat er geen andere verdragen of verordeningen zijn die de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in dit geval regelen en dat de bevoegdheidsregels uit het Nederlands-Belgische Executieverdrag van 28 maart 1925 geen toepassing vinden, omdat alle partijen (uitsluitend) de Nederlandse nationaliteit hebben (artikel 9 van dit verdrag).
de motivering van de beslissing in het principaal hoger beroep
grieven 1-3
5.4
De grieven 1-3 richten zich tegen de verklaring voor recht van de rechtbank ten aanzien van de erfstelling die erflater in zijn testament heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat op de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap van erflater Nederlands recht van toepassing is.
5.5
Erflater heeft in zijn testament zijn zoons tot enige erfgenamen van zijn gehele nalatenschap benoemd. Die erfstelling is niet onvoorwaardelijk. Erflater heeft zijn zoons en hun afstammelingen onterfd indien (ten minste) een van hen (1) het testament van erflater niet respecteert of (2) weigert aan de uitvoering daarvan mee te werken of (3) enige schenking van erflater aan [Geïntimeerde 1] of enig beding van inbreng in gemeenschap of verblijving aan [Geïntimeerde 1] niet respecteert of (4) binnen 60 dagen na schriftelijke aanmaning van de executeur niet verklaart in het testament en de bedoelde schenkingen en bedingen te berusten.
5.6
Dat de onder 1, 2 en 4 vermelde voorwaarden zijn vervuld is niet gebleken. Dat is wel het geval voor de voorwaarde onder 3. Erflater heeft de woning bij notariële akte van 28 maart 2014 om niet ingebracht in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, waarna erflater en [Geïntimeerde 1] in diezelfde akte hebben verklaard dat in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van hen de volle eigendom van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen voor de geheelheid wordt toebedeeld aan [Geïntimeerde 1] . Op diezelfde dag heeft erflater ook zijn testament gemaakt en daarin opgenomen dat hij zijn zoons onterft indien zij die inbreng en verblijving niet respecteren. In juridische zin is sprake van een erfstelling onder de ontbindende voorwaarde dat ten minste één van de zoons enige schenking van erflater aan [Geïntimeerde 1] of enig beding van inbreng in gemeenschap of verblijving aan [Geïntimeerde 1] niet respecteert, ofwel van een onterving onder de gelijkluidende opschortende voorwaarde. Erflater heeft in zijn testament niet nader omschreven wat ‘niet respecteren’ betekent. Het hof gaat ervan uit dat daaronder begrepen is elke gedraging (handelen of nalaten) van (een van) zijn zoons die ertoe kan leiden dat die inbreng en verblijving geheel of gedeeltelijk geen gevolg hebben. De (nog steeds lopende) procedure van [Appellanten] tegen [Geïntimeerde 1] in België (zie rov. 2.10) is aan te merken als een gedraging van [Appellanten] die er, althans volgens [Appellanten] zelf (zoals hierna blijkt), toe kan leiden dat die inbreng en verblijving geen gevolg hebben en [Geïntimeerde 1] niet de eigendom van de woning en de inboedelzaken heeft verkregen.
5.7
Na het overlijden van erflater heeft [Appellanten] [Geïntimeerde 1] gedagvaard (zie rov. 2.10). De vorderingen in die zaak betreffen de nietigheid dan wel vernietiging van de (akte van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap die tussen erflater en [Moeder van de appellanten] heeft bestaan en de nalatenschap van [Moeder van de appellanten] en het opnieuw vaststellen van de samenstelling, de vereffening en verdeling van die huwelijksgemeenschap en nalatenschap.
Op zich zou dat nog niet hoeven leiden tot de conclusie dat [Appellanten] de bedoelde inbreng van de woning en de inboedelzaken in het TIGV en de verblijving daarvan aan [Geïntimeerde 1] niet respecteert, ware het niet dat [Appellanten] uitdrukkelijk in de dagvaarding vermeldt dat dient te worden nagegaan
“of en zo ja welke incidentie het testament van wijlen mevrouw [Moeder van de appellanten] van 23 augustus 1982 desgevallend heeft op de latere matrimoniale en testamentaire beschikkingen van wijlen de heer [Vader van de appellanten] .”
De dagvaarding vermeldt daarna uitdrukkelijk de huwelijkscontracten (
‘matrimoniale (…) beschikkingen’) van erflater en [Geïntimeerde 1] en de daarin overeengekomen inbreng en verblijving van de woning en de inboedelzaken.
De dagvaarding vermeldt verder nog:
“In deze procedure te gronde wordt mevrouw [Geïntimeerde 1] betrokken, gezien deze voorkomt als begunstigde krachtens diverse matrimoniale en testamentaire beschikkingen van wijlen de heer [Vader van de appellanten] , en het dus aangewezen is dat deze procedure tot vernietiging van de akte van verdeling van 9 augustus 2002 en tot gerechtelijke vereffening en verdeling van de huwgemeenschap van [Vader van de appellanten] - [Moeder van de appellanten] en van de nalatenschap [Moeder van de appellanten] tegenstelbaar is.”
Daarin kan naar het oordeel van het hof niets anders worden gelezen dan dat de door [Appellanten] gevorderde nietigheid/vernietiging van de (akte van) verdeling van 9 augustus 2002 gevolgd door een nieuwe verdeling naar hun mening ook gevolgen kan hebben voor de inbreng van de woning en de inboedelzaken in het TIGV en de verblijving aan [Geïntimeerde 1] en ertoe kan leiden dat deze inbreng en verblijving geen gevolg hebben. Daarmee staat ook vast dat [Appellanten] , nu zij deze vorderingen instellen, hoewel zij zich er (kennelijk) van bewust zijn dat de toewijzing van hun vorderingen gevolgen heeft voor gemelde beschikkingen ten gunste van [Geïntimeerde 1] , het beding van inbreng en verblijving niet respecteert. Het is nu juist voor dit geval - het niet respecteren van de bedoelde bedingen - dat erflater in zijn testament heeft bepaald dat [Geïntimeerde 1] zijn enige erfgename is met onterving van zijn zoons en hun afstammelingen.
5.8
De dagvaarding in de Belgische procedure is niet het enige stuk dat voeding biedt aan de conclusie dat [Appellanten] de inbreng en verblijving niet respecteert. Zo betoogt [Appellanten] in de conclusie van antwoord in de onderhavige procedure (daarbij het verzoekschrift tot onroerend bewarend beslag op de woning citerend) onder meer uitdrukkelijk dat de woning in strijd met de bepalingen van het testament van [Moeder van de appellanten] op 28 maart 2014 is ingebracht in een intern gemeenschappelijk vermogen en tezelfdertijd is toebedeeld aan [Geïntimeerde 1] (CvA nr. 19).
5.9
De onterving van de zoons voor het geval zij de inbreng en verblijving niet respecteren heeft naar het oordeel van het hof niet de strekking de zoons te belemmeren in hun vrijheid bevoegdheden uit te oefenen die hun krachtens boek 4 BW toekomen (artikel 4:4 lid 1 BW). Zij hebben niet duidelijk gemaakt welke bevoegdheden dan in het geding zouden zijn. Aan de niet altijd even begrijpelijke stellingen van [Appellanten] in dit verband (toelichting op grief 3) gaat het hof dan ook voorbij. Dat hun beroep op de nietigheid/vernietiging van de verdeling van 9 augustus 2002 ertoe leidt dat zij geen erfgenamen van hun vader zijn, betekent niet dat zij in enige erfrechtelijke vrijheid in zijn nalatenschap zijn belemmerd, wel dat de aan bepaalde gedragingen van hen door erflater verbonden gevolgen worden geëffectueerd. Het staat erflater vrij in zijn testament te bepalen wie zijn erfgenamen zijn en onder welke voorwaarden. De voorwaarde inzake het niet respecteren van de inbreng en verblijving was niet onmogelijk te vervullen en ook niet in strijd met de goede zeden, de openbare orde of een dwingende wetsbepaling (artikel 4:45 lid 1 BW).
5.1
[Appellanten] heeft op de comparitie bij het hof verklaard dat wat hem betreft de nietigheid/vernietiging van de verdeling van 9 augustus 2002 slechts tot gevolg heeft dat de vordering die zij uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling op erflater hebben anders wordt en dat de eigendom van de woning en de inboedelzaken onaangetast blijft. Dat maakt niet dat de voorwaarde omtrent het niet respecteren van de inbreng en verblijving alsnog niet vervuld is of dat de vervulling alsnog ongedaan is gemaakt. Bovendien is niet gebleken dat [Appellanten] zijn vordering in de nog steeds lopende Belgische procedure in die zin heeft gewijzigd.
5.11
De grieven 1-3 falen.
grief 4
5.12
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat [Geïntimeerde 1] de eigendom van de woning en de inboedelzaken heeft. Het hof is van oordeel dat [Geïntimeerde 1] gelet op de vorderingen in de Belgische procedure en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van haar en erflater voldoende belang heeft bij een verklaring voor recht dat zij de eigendom van deze goederen heeft. Grief 4 faalt.
slotsom in het principaal hoger beroep
5.13
Alle grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [Appellanten] veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [Geïntimeerde 1] en [Geïntimeerde 2] .
de motivering van de beslissing in het principaal hoger beroep
5.14
[Geïntimeerde 1] is niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep voor zover dat is ingesteld tegen [Geïntimeerde 2] , omdat zij slechts incidenteel hoger beroep kan instellen tegen de partij die het principaal hoger beroep instelt en niet tegen een mede-geïntimeerde. Dat zou alleen anders kunnen zijn als in deze zaak sprake zou zijn van een processueel ondeelbare rechtsverhouding (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Dat is niet het geval. De vorderingen van [Geïntimeerde 1] tegen [Geïntimeerde 2] als executeur en tegen [Appellanten] en de afwijzing daarvan in het bestreden vonnis staan op zich, ook al betreffen zij alle de voldoening van de legaten die erflater aan [Geïntimeerde 1] heeft gemaakt. Het is niet noodzakelijk dat de beslissingen ten aanzien van [Geïntimeerde 2] en [Appellanten] in dit geding gelijkluidend zijn of blijven.
grief 1
5.15
Met haar eerste grief bestrijdt [Geïntimeerde 1] de overweging van de rechtbank in het bestreden vonnis dat de nalatenschap van [Moeder van de appellanten] conform het Belgische versterferfrecht is afgewikkeld. Ook als deze grief terecht is kan zij niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, zodat [Geïntimeerde 1] geen belang heeft bij beoordeling daarvan. Ook als de nalatenschap van [Moeder van de appellanten] volgens Nederlands recht is afgewikkeld, kan dat immers niet leiden tot een andere slotsom inzake de eigendom van woning en inboedel en het erfgenaamschap van [Geïntimeerde 1] in de nalatenschap van erflater. 
grief 2
5.16
Deze grief betreft de voldoening van de legaten die erflater aan [Geïntimeerde 1] heeft gemaakt. Deze grief blijft buiten beschouwing voor zover het [Geïntimeerde 2] betreft, omdat [Geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk is in het tegen hem ingestelde hoger beroep. Voor zover deze grief [Appellanten] betreft heeft [Geïntimeerde 1] daarbij geen belang omdat het erfgenaamschap van [Appellanten] is vervallen en zij daarom niet meer gehouden zijn tot voldoening van de legaten. Grief 2 faalt. Dat betekent ook dat de vermeerdering/wijziging van eis van [Geïntimeerde 1] in de akte die zij ten behoeve van de comparitie heeft genomen buiten beschouwing blijft en het daartegen door [Appellanten] gemaakte bezwaar geen beoordeling behoeft.
grief 3
5.17
Deze grief is ingesteld onder de voorwaarde dat het bestreden vonnis in het principaal hoger beroep wordt vernietigd. Aangezien die voorwaarde niet wordt vervuld, behoeft ook deze grief geen beoordeling.
slotsom in het incidenteel hoger beroep
5.18
Alle grieven falen. Het hof zal [Geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep jegens [Geïntimeerde 2] , het bestreden vonnis bekrachtigen en [Geïntimeerde 1] veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [Appellanten] en [Geïntimeerde 2] .

6.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2016;
veroordeelt [Appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde 1] vastgesteld op € 313,- voor verschotten (griffierecht) en op € 9.356,- (tarief VII, 2 punten) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [Appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en nader te vermeerderen met de wettelijke rente daarover rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat de proceskostenveroordeling betreft;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart [Geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep jegens [Geïntimeerde 2] ;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2016;
veroordeelt [Geïntimeerde 1] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Appellanten] vastgesteld op € 4.678,- (tarief VII - 2 punten x ½) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [Geïntimeerde 1] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde 2] vastgesteld op € 4.678,- (tarief VII - 2 punten x ½) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat de proceskostenveroordeling betreft;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.