Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Appellant 1] ,
[Appellant 2],
1.[Geïntimeerde 1] ,
[Geïntimeerde 2], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [Vader van de appellanten] en in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van al hetgeen de heer [Appellant 1] en de heer [Appellant 2] uit de nalatenschap van de heer [Vader van de appellanten] verkrijgen,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de akte eiswijziging/vermeerdering tevens houdende overlegging producties 28-35 aan de zijde van [Geïntimeerde 1] ;
- de akte houdende bezwaar tegen wijziging eis aan de zijde van [Appellanten] ;
- de akte naar aanleiding van bezwaar tegen wijziging eis aan de zijde van [Geïntimeerde 1] .
2.De vaststaande feiten
‘dading’heeft. Zij hebben in deze akte verklaard dat:
- erflater en [Moeder van de appellanten] in gemeenschap van goederen naar Nederlands recht waren gehuwd;
- [Moeder van de appellanten] ab intestato is overleden te [Plaatsnaam]
- tot de huwelijksgemeenschap roerende activa en de woning behoorden.
bij overlijden van de heer [Vader van de appellanten] ;”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- de woning en de inboedelzaken (in de ruimste zin van het woord) in volle eigendom aan haar toebehoren;
- [Appellanten] en hun afstammelingen geen erfgenamen (meer) zijn van erflater, hun ook anderszins niets toekomt uit zijn nalatenschap en dat [Geïntimeerde 1] enige erfgename is van erflater.
4.Het geschil in hoger beroep
‘matrimoniale (…) beschikkingen’) van erflater en [Geïntimeerde 1] en de daarin overeengekomen inbreng en verblijving van de woning en de inboedelzaken.