Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Appellant 1] ,wonende te [Woonplaats] ,
[Appellant 2],
wonende te [Woonplaats] ,
[Appellant 3],
gevestigd te [Vestigingsplaats] ,
hierna: [Appellant 1] , [Appellant 2] en [Appellant 3] ; [Appellant 2] en [Appellant 3] gezamenlijk: [Appellant 2 & 3] ,
1.[Geïntimeerde 1] ,wonende te [Woonplaats] ,
[Geïntimeerde 2] .,
wonende te [Woonplaats] ,
Evelop Capital B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
- in rov. 2.7 moet worden gelezen dat partijen bij de overdrachtsovereenkomst van 29 juni 2006 zijn overeengekomen dat [Firma 1 C.V.] alle verplichtingen overneemt die [Firma 1 B.V.] ingevolge de koopovereenkomst (in plaats van: de pandakte) van 29 december 2005 had jegens [Firma 2 V.O.F. ] ;
- in rov. 2.8, waar [Firma 2 V.O.F. ] staat, moet worden gelezen: [Firma 2 B.V.] ;
- in rov. 2.14 moet worden gelezen dat partijen bij de afkoopovereenkomst van 29 april 2011 overeenstemming hebben bereikt om de exploitatie van Turbine 22 bij [Firma 1 C.V.] te laten en het opstalrecht van [Firma 2 B.V.] (in plaats van: een eigendomsrecht) over te dragen aan [Firma 1 C.V.]
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
[Appellant 2] was in 2003 (via zijn vennootschap) medeoprichter van EIH. Tot begin 2007 bleef hij, naast [Medeaandeelhouder van EIH] (via diens vennootschap), medeaandeelhouder van EIH. Hij was ook werkzaam bij EIH. [Appellant 1] verrichtte (via zijn vennootschap) sinds 1 juni 2005 managementwerkzaamheden voor en was van 1 augustus 2005 tot 16 februari 2006 bestuurder van EIH.
Op 2 januari 2007 hebben [Firma 2 B.V.] en [Firma 1 C.V.] een financieringsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer overwogen dat [Firma 2 B.V.] een voorschot van € 2.200.000,- had betaald op de koopprijs voor de door haar gekochte windturbine, welk bedrag was gefinancierd door ING Bank, en dat [Firma 2 B.V.] gebruik wenste te maken van het aan [Firma 1 C.V.] aangeboden financieringsarrangement. Overeengekomen werd dat [Firma 1 C.V.] aan [Firma 2 B.V.] een geldlening van € 2.266.000,- verstrekte, welk bedrag [Firma 2 B.V.] diende aan te wenden om haar geldlening bij ING Bank af te lossen.
Nadat de vergunningen voor het windmolenpark in maart 2007 onherroepelijk waren geworden, is met de bouw gestart. Eind 2007 is het windmolenpark afgebouwd en door [Firma 1 C.V.] in gebruik genomen. Tot oplevering van turbine 22 aan [Firma 2 B.V.] (dan wel [Firma 2 V.O.F. ] ) is het niet gekomen. De bemiddelingsfee is niet betaald.
Op 18 juni 2009 is Evelop Capital B.V. (EIH) failliet verklaard.
Bij brief van 18 november 2009 heeft [Firma 2 B.V.] [Firma 1 B.V.] in haar hoedanigheid als beherend vennoot van [Firma 1 C.V.] gesommeerd turbine 22 aan haar op te leveren. Daarbij heeft zij een voorstel gedaan voor de financiële afhandeling. Zij heeft verzocht dit in ieder geval voor 10 december 2009 af te wikkelen. Dit is niet gebeurd.
Bij brief van 14 oktober 2010 hebben de curatoren van EIH [Appellant 1] , [Appellant 2] en [Appellant 3] tot betaling van de bemiddelingsfee aangesproken op de grond dat, nu de vennootschap onder firma is ontbonden, de voormalige vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van deze nog openstaande schuld van de vennootschap. [Appellant 1] heeft bij brief van 25 oktober 2010 namens [Firma 2 B.V.] geantwoord dat [Firma 2 V.O.F. ] niet is ontbonden, maar dat de onderneming met al haar rechten en plichten is ingebracht in [Firma 2 B.V.] en binnen deze vennootschap is voortgezet, en dat er geen reden is om de factuur voor de bemiddelingsfee uit te reiken omdat EIH de in de bemiddelingsfee-overeenkomst genoemde zekerheid niet heeft gesteld en [Firma 1 B.V.] niet aan haar leveringsverplichting heeft voldaan.
In deze procedure staat dus de vraag centraal of bij deze stand van zaken de bemiddelingsfee verschuldigd is en, zo ja, wie daarvoor kan worden aangesproken.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Partijen in principaal hoger beroep, ontvankelijkheid in incidenteel hoger beroep
(i) Een procedure in een volgende instantie dient in beginsel plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie;
(iii) Het verzoek is toewijsbaar, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad (vgl. art. 122 lid 1 Rv).
zij(dus die drie) tegen het vonnis hoger beroep hadden ingesteld. Daaruit volgt onmiskenbaar dat ook de curatoren ervan uitgingen dat het beroep mede door [Appellant 3] (en niet door [Firma 2 B.V.] ) was ingesteld. Zij mochten er dan ook niet op vertrouwen dat het vonnis ten aanzien van [Appellant 3] kracht van gewijsde kreeg.
Inhoudelijke beoordeling
Bemiddelingsfee
Tot zover de uitleg van de bemiddelingsfee-overeenkomst.
had de aanbetaling gefinancierd met een lening van ING Bank. Deze lening moest uiterlijk 1 februari 2007 worden afgelost. [Firma 2 B.V.] heeft dat gedaan door de schuld te herfinancieren via [Firma 1 C.V.] in de financieringsovereenkomst (van 2 januari 2007). Zoals in de considerans van de financieringsovereenkomst is vermeld, was de opzet daarbij dat [Firma 2 B.V.] gebruik zou maken van het financieringsarrangement dat aan [Firma 1 C.V.] was aangeboden. [Firma 1 C.V.] zou voor alle tot het windpark behorende windturbines (inclusief turbine 22) financiering aantrekken en [Firma 2 B.V.] op basis van de voorwaarden van de financieringsovereenkomst van financiering voorzien. Zo is het ook gegaan. Voor de stelling van de curatoren dat de oplevering werd vertraagd omdat [Firma 2 B.V.] niet aan haar betalingsverplichting voldeed, ziet het hof gelet hierop geen goede grond. Ook het beroep van de curatoren op de ontbindende voorwaarde van artikel 5 van de koopovereenkomst gaat niet op omdat [Firma 2 V.O.F. ] wel in staat was gebleken om een projectfinanciering aan te trekken.
5.De slotsom
- griffierecht € 1.857,50 (½ x € 3.715,-)
- salaris advocaat € 2.580,- (½ x 2 punten x tarief VII oud).
De kosten voor de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van [Appellant 1] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 38,76 (½ x € 77,52)
- griffierecht € 2.557,- (½ x € 5.114,-)
totaal verschotten € 2.595,76
- salaris advocaat € 11.695,- (2½ punten x appeltarief VII nieuw).
- griffierecht € 1.857,50 (½ x € 3.715,-)
- salaris advocaat € 2.580,- (½ x 2 punten x tarief VII oud).
De kosten voor de procedure in principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van [Appellant 2 & 3] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 38,76 (½ x € 77,52)
- griffierecht € 2.557,- (½ x € 5.114,-)
totaal verschotten € 2.595,76
- salaris advocaat € 11.695,- (2½ punten x appeltarief VII nieuw).
6.De beslissing
[Appellant 1](terug) te betalen het bedrag van € 622.657,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 200.000,- vanaf 9 april 2014 en over € 422.657,30 vanaf 5 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
[Appellant 2 & 3](terug) te betalen het bedrag van € 621.567,60, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 200.000,- vanaf 9 april 2014 en over € 421.567,30 vanaf 5 mei 2014 tot de dag der algehele voldoening;
[Appellant 1]wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.857,50 voor verschotten en op € 2.580,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal en incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 2.595,76 voor verschotten en op € 11.695,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
[Appellant 2 & 3]wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.857,50 voor verschotten en op € 2.580,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal en incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 2.595,76 voor verschotten en op € 11.695,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;