ECLI:NL:GHARL:2019:334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.231.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het beroepschrift in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2018. De kern van de zaak betreft de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend. De betrokkene, vertegenwoordigd door [A], had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof oordeelt dat de zending van het beroepschrift weliswaar op de laatste dag van de beroepstermijn ter post is bezorgd, maar feitelijk pas na afloop van de termijn door PostNL is ontvangen. Hierdoor is het beroep niet tijdig ingesteld, en het hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Het hof heeft verder vastgesteld dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gemachtigde een geldige machtiging had overgelegd. De machtiging was algemeen geformuleerd, maar voldeed aan de eisen van de wet. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat de gemachtigde van de betrokkene recht had om het beroep in te stellen. De officier van justitie had het beroep van de gemachtigde ook niet-ontvankelijk verklaard zonder de gemachtigde te horen, wat in strijd is met de hoorplicht.

Uiteindelijk vernietigt het hof zowel de beslissing van de kantonrechter als die van de officier van justitie, verklaart het beroep gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking wordt niet-ontvankelijk verklaard. De advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 512,-.

Uitspraak

WAHV 200.231.763
16 januari 2019
CJIB 200907033
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 8 januari 2018
betreffende
[A] ,
kantoorhoudende te [B] ,
beweerdelijk optredend namens
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

[A] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

Ten aanzien van de beslissing van de kantonrechter

1. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep van [A] niet-ontvankelijk verklaard nu deze, nadat hem een hersteltermijn was gegeven, geen recente machtiging heeft overgelegd.
2. [A] heeft, onder verwijzing naar een arrest van dit hof van 12 februari 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:1084)
gesteld dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
[A] verzoekt de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en de zaak voor behandeling terug te wijzen naar de rechtbank.
3. Op grond van artikel 8:24, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat in procedures op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) analoog wordt toegepast, kan een betrokkene zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt.
4. Het hof stelt vast dat [A] bij het instellen van het administratief beroep een stuk heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op 2 december 2015 door [betrokkene] , aan wie de sanctie is opgelegd, is gemachtigd om, kort gezegd, hem te vertegenwoordigen en alle rechtshandelingen te verrichten teneinde geschillen in rechte te bestrijden. De machtiging is algemeen geformuleerd en ziet dus niet specifiek op één of meer nader aangeduide zaken.
5. Kennelijk heeft [betrokkene] door het afgeven van de machtiging willen bewerkstelligen dat [A] hem in voorkomende zaken als gemachtigde vertegenwoordigt. Een algemeen geformuleerde machtiging als de onderhavige is op zichzelf niet in strijd met artikel 8:24 Awb of andere wettelijke voorschriften. Een machtiging moet wel zodanig specifiek zijn dat daaruit de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen worden afgeleid. Uit de tekst van de machtiging blijkt genoegzaam dat [A] gerechtigd was om namens [betrokkene] beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie. Niet is gebleken dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voorgedaan als gevolg waarvan de volmacht is geëindigd. Dat de machtiging dateert van vóór de datum van de gedraging (of de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd), doet aan de geldigheid van de machtiging niet af.
In dit verband overweegt het hof dat, gezien de aangevoerde bezwaren, het niet anders kan zijn dan dat [betrokkene] aan [A] de aan het geschil ten grondslag liggende sanctiebeschikking heeft verstrekt, daarmee tot uitdrukking brengende dat ook deze zaak onder de reeds eerder afgegeven machtiging dient te worden begrepen.
6. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal deze beslissing vernietigen.
7. Anders dan voorheen, wordt de zaak niet teruggewezen naar de rechtbank, omdat artikel 20d, tweede lid, van de Wahv, gezien de redactie daarvan, daarin niet voorziet.
Het hof zal overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij [A] als de gemachtigde zal worden aangemerkt.
Ten aanzien van de beslissing van de officier van justitie
8. De officier van justitie heeft het beroep van de gemachtigde kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en is daarom voorbijgegaan aan het verzoek te worden gehoord.
9. De gemachtigde voert aan dat het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
10. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift heeft verzocht om te worden gehoord. Immers, in het beroepschrift staat, onder meer:
"Betrokkene wenst de gelegenheid te krijgen (…) gehoord te worden."
Geen van de uitzonderingssituaties om af te zien van het horen van een betrokkene, zoals genoemd in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht, doet zich hier voor. Het hof
overweegt hiertoe dat er geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep, omdat er sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. De officier van justitie heeft niettemin op het beroep beslist zonder de (gemachtigde van de) betrokkene te horen. De hoorplicht is dan ook geschonden. Het hof zal daarom – met gegrondverklaring van het beroep daartegen – de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
Ten aanzien van de inleidende beschikking
11. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wahv en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb. De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.
12. De gemachtigde stelt, onder verwijzing naar artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
13. Een stuk is alleen voor het einde van de termijn ter post bezorgd indien het tijdig in de brievenbus is gedeponeerd dan wel op het postkantoor is aangeboden (vgl. HR 29 mei 1996, LJN ZF2248, te raadplegen via rechtspraak.nl).
14. De inleidende beschikking is op 5 september 2016 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 17 oktober 2016. Het beroepschrift is gedateerd
17 oktober 2016. Uit een stempel blijkt dat het op 19 oktober 2016 door de officier van justitie is ontvangen. De gemachtigde heeft een uitdraai van de 'tracking gebeurtenissen' van een pakket met de code [00000] overgelegd. Daaruit blijkt onder meer dat:
- de zending is aangemeld op 17 oktober te 21:17 uur maar nog niet is ontvangen door PostNL;
- op 18 oktober 2016 te 21:55 uur de zending is gescand door de business balie;
- op 18 oktober 2016 te 23:14 uur de zending is ontvangen door PostNL;
- op 19 oktober 2016 om 07:11 uur de zending is bezorgd.
Dit komt overeen met het stempel van de CVOM waarop te lezen is dat het poststuk met de code [00000] is binnengekomen op 19 oktober 2016.
15. De zending is weliswaar aangemeld op de laatste dag van de beroepstermijn, maar feitelijk aangeleverd op 18 oktober 2016. Derhalve is het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn ter post bezorgd. Het hof is daarom van oordeel dat het beroep bij de officier van justitie niet tijdig is ingesteld. Er is niet gebleken dat dit verschoonbaar is. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de proceskosten
16. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
17. Gelet op de gelijkluidende achternamen van de betrokkene en diens gemachtigde merkt het hof allereerst op, dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van rechtsbijstand op zakelijke basis en dat niet is gebleken dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, die aan een proceskostenvergoeding in de weg zou kunnen staan.
18. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht, die voor vergoeding in aanmerking komen: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018
€ 512,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,- (= 2 x € 512,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 512,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van Vermeulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.