ECLI:NL:GHARL:2019:3229

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
200.243.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling na scheiding van ouders met een kwetsbaar kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarig kind, geboren in 2014, uit een relatie tussen de vader en de moeder. De vader had in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag over het kind en een uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kind, ondanks eerdere problemen in de communicatie en omgang. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat het in het belang van het kind is dat de vader gezamenlijk gezag uitoefent. De ouders hebben tijdens de procedure in hoger beroep overeenstemming bereikt over de omgangsregeling, waarbij het kind eerst driemaal per veertien dagen bij de vader verblijft en daarna eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader doorbrengt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over het kind. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.399/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/107381 / FA RK 14-2756)
beschikking van 2 april 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F. Wienen te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Mok te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 februari 2015, 4 november 2015, 23 november 2016, 28 juni 2017 en 25 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) van de vader, ingekomen op 24 juli 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wienen van 27 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wienen van 11 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wienen van 5 februari 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2019 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), opgeroepen in het kader van zijn adviserende taak, was geen vertegenwoordiger ter zitting aanwezig.
3. De feiten
3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [in] 2014 geboren [de minderjarige] (hierna [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent het gezag over haar uit. [de minderjarige] heeft sinds de geboorte haar hoofdverblijf bij de moeder. De relatie tussen partijen is voor de geboorte van [de minderjarige] beëindigd.
3.2
De moeder verbleef voor de geboorte van [de minderjarige] in gezinskliniek [C] , onderdeel van Verslavingszorg Noord-Nederland. Na de geboorte is zij met [de minderjarige] tot halverwege 2015 bij [C] blijven wonen. De vader heeft [de minderjarige] daar regelmatig bezocht, gemiddeld genomen eenmaal per twee weken gedurende een middag van omstreeks drie uren. Sinds medio 2015 woont de moeder met [de minderjarige] zelfstandig in [B] , onder begeleiding van [D] .
3.3
Bij verzoekschrift van 13 oktober 2014 heeft de vader zich gewend tot de rechtbank met het verzoek om hem en de moeder gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] dan wel, bij afwijzing van dit verzoek, een informatieregeling vast te stellen alsmede een zorgregeling dan wel omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] .
3.4
Bij vonnis in kort geding van 12 november 2014 heeft de voorzieningenrechter bepaald, totdat in de bodemprocedure is beslist, dat [de minderjarige] en de vader eenmaal per twee weken een middag van 13.00 uur tot 16.30 uur contact met elkaar hebben, waarbij het de vader vrijstaat om tijdens de contactmomenten met [de minderjarige] te gaan wandelen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat van partijen gevergd mag worden dat zij zich inzetten om hun onderlinge communicatie te verbeteren en heeft hij zich aangesloten bij het advies van de raad om gesprekken aan te gaan onder begeleiding van een systeemtherapeut van [C]
.
3.5
Bij beschikking van 25 februari 2015 heeft de rechtbank in de bodemprocedure de beslissing omtrent de gezagsvoorziening en de omgangsregeling aangehouden voor de duur van een half jaar, in afwachting van het resultaat van de door partijen te starten gesprekken onder begeleiding van een systeemtherapeut van [C] . Partijen zijn gestart met deze systeemgesprekken, maar het traject is voortijdig afgebroken.
3.6
Bij beschikking van 4 november 2015 is vervolgens de raad verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot het gezag en de vraag of, en zo welke omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is, alsmede daaromtrent te rapporteren en te adviseren. De rechtbank heeft gedurende het raadsonderzoek, rekening houdend met het slaapritme van [de minderjarige] , een omgangsregeling bepaald waarbij de vader [de minderjarige] iedere week op zaterdag van 10 uur tot 12 uur ziet, zo mogelijk in [C] dan wel op een andere door partijen in onderling overleg te bepalen neutrale plek.
3.7
Kort voor de daadwerkelijke aanvang van het onderzoek van de raad heeft de moeder in februari 2016 de omgangsregeling stopgezet in verband met haar zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgangscontacten. Daarop heeft de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 31 maart 2016 bepaald dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] hervat dient te worden bij [E] (hierna [E] ), op straffe van een dwangsom.
3.8
Op 25 mei 2016 heeft de raad omtrent de bevindingen van het onderzoek gerapporteerd en geadviseerd om de definitieve beslissing over het gezag en de omgang zes maanden aan te houden in afwachting van het verloop van de contacten tussen de vader en [de minderjarige] met betrokkenheid van hulpverlening en het verloop van de communicatie tussen de ouders. De raad adviseert een voorlopige omgangsregeling vast te stellen van twee uur per week - later geconcretiseerd naar donderdagmiddag van 15.00 tot 17.00 uur - waarvan een deel begeleid wordt door de bij [de minderjarige] (en de moeder) betrokken hulpverlening. De raad adviseert voorts om een voorlopige informatieplicht vast te stellen waarbij de moeder de vader op de hoogte houdt van actuele diagnoses en andere belangrijke informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] .
3.9
Op verzoek van de rechtbank heeft de raad aanvullend gerapporteerd op 5 oktober 2016 over de vraag of onbegeleide omgang mogelijk is tussen de vader en [de minderjarige] en wat de mogelijke gevolgen voor [de minderjarige] zullen zijn van onbegeleide omgang dan wel ontzegging van de omgang. De raad heeft geadviseerd op dat moment een onbegeleide omgang van twee uur per week vast te stellen. De raad heeft aangegeven bereid te zijn tot nader onderzoek naar de mogelijkheden van uitbreiding als de vader een traject aangaat met de hulpverleners om zicht te krijgen op de invulling van zijn contacten met [de minderjarige] en zijn leerbaarheid bij advies en begeleiding. De raad heeft tevens benoemd dat het beeld bestaat dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de ouders deskundige hulp nodig hebben om dit te verbeteren.
3.1
Bij beschikking van 23 november 2016 heeft de rechtbank partijen - die daarmee ter zitting hebben ingestemd - verwezen naar een hulpverleningstraject van [F] , "Ouderschap na Scheiding" en [F] gevraagd de rechtbank en de raad te informeren over het verloop van dit traject, alsmede de raad verzocht nader onderzoek te doen naar het gezag, de omgang en de informatieplicht voor zover de raad dergelijk onderzoek noodzakelijk acht. Bij wijze van voorlopige omgangsregeling heeft de rechtbank bepaald dat de vader twee uur per week contact heeft met [de minderjarige] in het gebouw van het [E] te [B] met dien verstande dat hij tijdens de omgang het gebouw niet mag verlaten behoudens voor het maken van een korte wandeling in de directe omgeving. Met betrekking tot de informatieplicht heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader schriftelijk op de hoogte brengt van belangrijke informatie (waaronder actuele diagnoses) over (de ontwikkeling van) [de minderjarige] en feitelijke vragen zal beantwoorden.
3.11
Het traject "Ouderschap na Scheiding" bij [F] is niet van de grond gekomen omdat de moeder heeft geweigerd in gesprek te gaan met de vader. [F] heeft daarom de opdracht teruggegeven. De raad heeft daarop kenbaar gemaakt dat nader onderzoek geen meerwaarde heeft ten opzichte van de onderzoeken en rapportages die in 2016 zijn verricht.
3.12
Bij beschikking van 28 juni 2017 heeft de rechtbank de eerder bij beschikking van 23 november 2016 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] gehandhaafd en herhaald. Voorts is bepaald dat de vader zich dient te wenden tot [G] , één van de bij [de minderjarige] betrokken hulpverleningsinstanties, om beter inzicht te krijgen in de specifieke problematiek van [de minderjarige] waardoor omgang meer dan gemiddelde vaardigheden van de vader vraagt - en hoe daar mee om te gaan.
3.13
Bij de bestreden beschikking van 25 april 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] afgewezen en een definitieve informatieregeling vastgesteld. Daarbij is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de vader en [de minderjarige] drie weken achter elkaar omgang hebben met elkaar voor de duur van vier uren in [B] op een voor [de minderjarige] geschikte locatie en dat [de minderjarige] de vader in de vierde week thuis bezoekt op zondag van 10.00 tot 14.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] haalt en brengt. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de vader zich dient te wenden tot het kinderdagcentrum (KDC) voor (verdere) begeleiding bij het leren van de specifieke verzorgingsbehoeften van [de minderjarige] .
3.14
In afwachting van de beslissing in hoger beroep is de verdere behandeling bij de rechtbank aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met een algemene grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 april 2018. Deze grief richt zich tegen de beslissing ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] en op de frequentie van de vastgestelde voorlopige omgangsregeling. De vader verzoekt het hof de beschikking van 25 april 2018 te vernietigen en hem alsnog samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] iedere week van zaterdagochtend 10.00 uur tot en met zondagmiddag 16.00 uur bij hem zal zijn, waarbij hij [de minderjarige] bij de moeder zal ophalen en de moeder [de minderjarige] weer bij hem zal ophalen. Hij heeft voorts verzocht een uitgebreide en gedetailleerde regeling vast te stellen met betrekking tot de vakanties en feestdagen waarvoor het hof verwijst naar het petitum, partijen wel bekend.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans zijn verzoeken af te wijzen en de beschikking van 25 april 2018 te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden.
4.3
Het hof zal de beide onderdelen van de grief, gezag en omgang, afzonderlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de beoordeling van de geschillen tussen de ouders is van belang dat [de minderjarige] naar is gebleken een bijzonder kwetsbaar meisje is door haar forse ontwikkelings- en visuele problematiek. Er is sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand, dat wil zeggen op het gebied van motoriek, taalontwikkeling, communicatie, sensorische integratie en cognitief. [de minderjarige] ontvangt intensieve hulpverlening - op dit moment bij een KDC dat zij vier dagen per week bezoekt - en haar verzorging en opvoeding vraagt specifieke vaardigheden.
de omgangsregeling
5.2
Ter zitting is naar voren gekomen dat de ouders tijdens de procedure in hoger beroep een aantal malen in overleg zijn afgeweken van de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling in die zin dat er extra contacten zijn geweest tussen de vader en [de minderjarige] en [de minderjarige] ook een aantal keren langer bij de vader thuis heeft verbleven op vrijdag en ook wel 's avonds bij hem thuis heeft gegeten. Na een inhoudelijke bespreking van de standpunten van partijen over de (wijze van) verdere uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om te bezien of er mogelijkheden zijn om in onderling overleg tot verdere uitbreiding te komen, in de vorm van (opnieuw) een voorlopige regeling of (juist) een definitieve regeling.
5.3
Na een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen medegedeeld dat zij tot overeenstemming zijn gekomen over de (opbouw van de verdere) uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Partijen hebben afgesproken dat [de minderjarige] eerst driemaal, telkens eenmaal per veertien dagen, van zaterdag 10.00 uur tot zondag 14.00 uur bij de vader zal verblijven, zo mogelijk voor de eerste maal in het weekend van zaterdag 23 en zondag 24 februari 2019. Na deze drie weekenden zal [de minderjarige] vervolgens eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader verblijven van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagmorgen 12.00 uur. De moeder zal [de minderjarige] telkens brengen en halen. Afgesproken is dat voorlopig geen afzonderlijk regeling zal gelden voor de vakantie- en/of feestdagen met dien verstande dat ook tijdens die dagen de weekendregeling zal gelden tenzij de ouders anders overeenkomen.
5.4
Met betrekking tot de overnachtingen van [de minderjarige] bij de vader hebben partijen afgesproken dat de vader het bedje voor [de minderjarige] zal uitrusten met een hekwerk dat is afgestemd op [de minderjarige] en dat hij een zogenaamde 'aanwijskast' zal inrichten, vergelijkbaar met de kast die bij de moeder thuis staat, om het communiceren voor en met [de minderjarige] te vergemakkelijken.
5.5
Partijen hebben het hof verzocht de overeenstemming als een definitieve regeling in een beschikking vast te leggen. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en beslissen als na te melden.
het gezag
5.6
Tussen partijen is in geschil of er gronden zijn om af te zien van gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] . Partijen hebben omtrent deze kwestie geen overeenstemming weten te bereiken en hebben het hof verzocht hierover uitspraak te doen.
5.7
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.8
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind(eren). Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk het gezag over haar zullen uitoefenen terwijl afwijzing van het verzoek van de vader evenmin anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
5.9
Het hof onderkent dat diverse pogingen om de verstandhouding en communicatie tussen partijen te verbeteren - ook met de inzet van hulpverlening - in het verleden niet hebben geleid tot de gewenste vooruitgang. Gebleken is echter dat er inmiddels sprake is van verandering ten goede. Het hof ziet een duidelijke verbetering in de onderlinge verstandhouding en communicatie van de ouders, in het bijzonder waar het [de minderjarige] betreft. Beide partijen onderkennen dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is dat extra zorg en aandacht behoeft en daarmee meer dan gemiddelde vaardigheden van haar ouders vraagt. De vader heeft de zorgen van de moeder over de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en haar ontwikkelingsproblematiek serieus genomen door de samenwerking te zoeken met en begeleiding te accepteren van de diverse hulpverleningsinstanties die betrokken zijn bij [de minderjarige] . Hij heeft door een traject bij [G] en een traject bij het KDC laten zien dat hij in staat is om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van [de minderjarige] . De moeder heeft haar therapie afgerond en staat, mede daardoor en door haar nieuwe relatie, steviger in het leven waardoor haar weerbaarheid en draagkracht is toegenomen. De ouders zijn in staat geweest om elkaar vertrouwen te geven en met elkaar in overleg te gaan. Zij hebben daarin beiden het belang van [de minderjarige] voorop weten te stellen. Zij zijn er in geslaagd om afspraken te maken over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] waardoor [de minderjarige] een aantal malen vaker en/of langer bij de vader thuis heeft kunnen verblijven. Ter zitting van het hof hebben zij eveneens afspraken kunnen maken over de (wijze van verdere) uitbreiding van de omgangsregeling, inclusief de door de vader gewenste overnachting. Daarbij hebben partijen ook afspraken gemaakt over de nodige (voorzorgs)maatregelen om de veiligheid voor [de minderjarige] te waarborgen en de communicatie voor en met [de minderjarige] te vergemakkelijken. De verbeteringen in de verstandhouding en de communicatie zijn van recente datum en deze zullen verder gestabiliseerd en uitgebouwd moeten worden. Het vertrouwen van ouders in elkaar als ouder zal verder moeten groeien. Beiden realiseren zich dat zij hierin, in het belang van [de minderjarige] , nog de nodige stappen moeten zetten en onderkennen dat hiervoor professionele begeleiding nodig is. Ouders hebben ter zitting verklaard hun medewerking te zullen verlenen aan een ONS-traject, zoals eerder door de raad aanbevolen. Het hof heeft er vertrouwen in dat partijen thans dat traject zullen aangaan en zo mogelijk met succes zullen afronden.
5.1
Het hof acht partijen (reeds nu) in staat tot de vereiste mate van communicatie die nodig is om beslissingen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gezamenlijk te nemen zonder haar daarmee te belasten of haar veiligheid in gevaar te brengen. Daarbij acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de vader het gezag over haar zal uitoefenen omdat hij dan beter betrokken kan worden bij de hulpverlening aan [de minderjarige] en rechtstreeks informatie zal kunnen ontvangen. Het hof gaat er daarbij van uit dat de vader zijn gezagspositie op dit punt vooreerst, in ieder geval tot de verstandhouding tussen de ouders en het vertrouwen in elkaar (nog) verder is verbeterd, met enige terughoudendheid zal hanteren. Omdat er evenmin omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat dat de vader niet geschikt en in staat is om het gezag over [de minderjarige] tezamen met de moeder uit te oefenen, of een afwijzing anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is komt het hof tot het oordeel dat het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag dient te worden toegewezen, en de bestreden beschikking ook op dit punt dient te worden vernietigd.
5.11
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de rechtbank, na de afwijzing van het primaire verzoek van de vader om hem en de moeder gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, gehouden was te beslissen op het voorwaardelijke subsidiaire verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder gehouden is hem maandelijks, en bij dringende aangelegenheden terstond, op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende de persoon en het vermogen van [de minderjarige] . De rechtbank heeft daarop een informatieregeling vastgesteld. Deze beslissing is door partijen niet rechtstreeks (mede) in hoger beroep betrokken. Waar het hof in hoger beroep thans komt tot vernietiging en gezamenlijk gezag van de ouders, is de voorwaarde voor het verzoek om een informatieregeling alsnog vervallen en behoeft dus geen bespreking meer.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en de procedure betreft het uit die relatie geboren kind. In dergelijke familierechtelijke procedures is genoemde compensatie van de kosten het uitgangspunt. Het hof ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 april 2018 en opnieuw beschikkende:
belast de vader - gezamenlijk met de moeder - met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2014;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken aldus dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven eerst driemaal een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 14.00 uur, telkens eenmaal per veertien dagen, zo mogelijk voor de eerste maal in het weekend van zaterdag 23 en zondag 24 februari 2019 en daarna eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagmorgen 12.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] telkens zal brengen en halen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M Rikaart-Gerard, mr. I.A. Vermeulen en mr. M. Weissink, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 2 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.