ECLI:NL:GHARL:2019:3130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.233.582
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toewijzing vordering uit geldlening met betwisting handtekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter waarin een vordering tot betaling uit een schriftelijke geldleningsovereenkomst is toegewezen. De appellant, [appellant], betwist de handtekening op de overeenkomst en stelt dat hij geen geld heeft ontvangen van de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De geïntimeerde vordert betaling van € 18.500, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst die volgens hem op 9 april 2015 is gesloten. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, omdat de appellant niet is verschenen op de comparitie van partijen en de stellingen van de geïntimeerde niet heeft weersproken.

In hoger beroep heeft de appellant vier grieven ingediend, waarbij de vraag centraal staat of de overeenkomst voldoende is komen vast te staan. De geïntimeerde heeft een kopie van de overeenkomst overgelegd, maar de appellant ontkent de ondertekening. Het hof oordeelt dat de ondertekening niet het bewijs oplevert dat de geïntimeerde hoopt, zolang niet is vastgesteld wie de handtekening heeft gezet. Daarom heeft het hof besloten een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren naar de echtheid van de handtekening op de overeenkomst.

Het hof heeft F.W. de Jong benoemd als deskundige en zal partijen de gelegenheid geven om zich uit te laten over dit voornemen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij het hof de rol van 23 april 2019 heeft vastgesteld voor akte uitlating.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.582
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 6305068)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J. Verbeeke,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Sipma.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 april 2018 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de (enkelvoudige) comparitie van partijen van 16 mei 2018;
- de twee aktes van depot van [geïntimeerde] van 16 mei 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met productie).
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het geding in eerste aanleg

2.1.
[geïntimeerde] heeft van [appellant] gevorderd betaling van € 18.500 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening, vermeerderd met contractuele rente van € 250 per maand vanaf 28 augustus 2017 (de datum van de dagvaarding), de buitengerechtelijke kosten en (proces)kosten.
2.2.
[geïntimeerde] stelt daartoe dat hij op 9 april 2015 een schriftelijke overeenkomst van geldlening met [appellant] heeft gesloten inhoudende dat hij een bedrag van € 10.000 aan [appellant] leent, dat [appellant] dit bedrag in 12 termijnen terugbetaalt en dat [appellant] naast de hoofdsom een bedrag van € 3.000 aan winst aan [geïntimeerde] uitkeert alsmede een maandelijks bedrag van € 250 aan rente betaalt. [geïntimeerde] stelt verder dat hij na het sluiten van de overeenkomsten zes maal een bedrag van € 250 heeft ontvangen en dat [appellant] sinds oktober 2015 ondanks sommaties daartoe niets meer betaald.
[appellant] heeft de gestelde overeenkomst betwist. De handtekening op de door [geïntimeerde] overgelegde overeenkomst is niet zijn handtekening. Hij heeft geen geld van [geïntimeerde] ontvangen en geen bedragen van € 250 aan [geïntimeerde] betaald.
2.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen (met uitzondering van de vordering tot betaling van de winst van € 3.000) omdat [appellant] de (nadere) stellingen van [geïntimeerde] op de comparitie van partijen niet heeft weersproken ([appellant] was bij die comparitie niet verschenen) zodat hij is uitgegaan van de juistheid van het door [geïntimeerde] gestelde.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1.
[appellant] komt met vier grieven op tegen het vonnis van de kantonrechter. Met deze grieven ligt de vraag voor of de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst van geldlening (voldoende) is komen vast te staan. [geïntimeerde] heeft een kopie van een schriftelijke overeenkomst overgelegd en het origineel gedeponeerd. Deze overeenkomst is volgens [geïntimeerde] door zowel hemzelf als door [appellant] ondertekend.
Het overgelegde stuk is een onderhandse akte en levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv ten aanzien van de verklaring van [appellant] (omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van [geïntimeerde] te bewijzen) dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de tekst van de overgelegde overeenkomst blijkt dat [appellant] € 10.000 van [geïntimeerde] heeft geleend en dat [appellant] over dat (geleende) bedrag een rente van € 250 per maand is verschuldigd. De ondertekening van deze akte is echter door [appellant] stellig ontkend in de zin van artikel 159 Rv en levert daarom niet het in artikel 157 lid 2 Rv bedoelde bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
3.2.
Het hof ziet aanleiding om een deskundigenonderzoek te bepalen naar de (echtheid van) de handtekening rechtsonder de door [geïntimeerde] overgelegde overeenkomst. De aan de deskundige te stellen vragen zijn:
  • is de handtekening rechts onderaan het door [geïntimeerde] overgelegde (en ter griffie gedeponeerde) document getiteld ‘overeenkomst’ afkomstig van [appellant]?
  • geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zou kunnen zijn?
3.3.
Het hof is voornemens om F.W. de Jong, gerechtelijk deskundige bij Niehoff & De Jong Forensisch Schrift- en Documentenonderzoek (Riouwstraat 30, 9715 BW te Groningen), tot deskundige te benoemen. Volgens telefonische opgave van F.W. de Jong bedragen de kosten verbonden aan dit onderzoek (inclusief rapportage) ongeveer € 2.420 inclusief omzetbelasting. Ingevolge de derde en vierde volzin van artikel 195 Rv zal aan [geïntimeerde] niet de betaling van een voorschot van deze kosten worden opgelegd.
3.4.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte, op de hieronder te vermelden roldatum uit te laten over het voornemen een deskundige te benoemen, over de persoon van de deskundige en de aan deze deskundige voor te leggen vragen.
3.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 23 april 2019 voor akte uitlating zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.4. omschreven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, B.J. Engberts en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.