ECLI:NL:GHARL:2019:3117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.206.834
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarrest inzake overeenkomst van opdracht en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een overeenkomst van opdracht. Het hof behandelt een vervolg op een tussenarrest van 19 februari 2019, waarin de appellant, een besloten vennootschap, was toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden met betrekking tot de herstelwerkzaamheden aan de vloer door een extern bedrijf. Op de roldata van 5 en 12 maart 2019 heeft de appellant echter geen getuigen voorgedragen, wat het hof ertoe heeft gebracht om arrest te bepalen.

Het hof constateert dat de appellant niet in het bewijs is geslaagd voor haar stelling dat de beschadigingen aan de vloer door het externe bedrijf zijn hersteld. Dit leidt tot de conclusie dat de appellant de kosten voor het herstel van de vloer aan de geïntimeerden moet vergoeden. De geïntimeerden hebben bewijsstukken overgelegd, waaronder een rapport van ZNEB en een factuur van het externe bedrijf, waaruit blijkt dat de schade aan de vloer is geraamd op € 1.300,-. Het hof schat de kosten voor het herstel van de vloer op € 600,-, aangezien de factuur ook kosten voor renovatie van andere delen bevatte.

De slotsom van het hof is dat het vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2016 wordt vernietigd voor zover de vordering van de appellant in conventie is afgewezen. De geïntimeerden worden veroordeeld tot betaling van € 5.437,47 aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 maart 2016. De kosten worden gecompenseerd, en het hof wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.206.834/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht, 4956783 UC EXPL 16-5443)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Appellant] ,
gevestigd te [Vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
rechtsopvolgster van eiser in conventie tevens verweerster in reconventie in eerste aanleg,
hierna: [Appellant] ,
advocaat: mr. M.L.A. Verleun,
tegen:

1.[Geïntimeerde 1] ,

2
[Geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerders conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk: [Geïntimeerden] ,
advocaat voorheen: mr. M. Verkuijl thans mr. D.J. Brugge,
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 februari 2019 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Bij tussenarrest van 19 februari 2019 is [Appellant] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat en wanneer [Extern bedrijf] de vloer heeft hersteld op kosten van [Appellant] heeft op de rol van 5 maart 2019 en 12 maart 2019 geen getuigen voorgedragen. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Het hof constateert dat [Appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om (door het horen van getuigen) nader bewijs te leveren. Dit brengt mee dat [Appellant] niet in het bewijs is geslaagd van haar stelling dat zij de beschadigingen op de vloer met [Extern bedrijf] heeft geregeld en dat [Extern bedrijf] de vlekken ook heeft verwijderd.
2.2.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat [Appellant] de kosten voor het herstellen van de vloer aan [Geïntimeerden] dient te vergoeden. [Geïntimeerden] hebben onder andere ter onderbouwing van de hoogte van de schade aan de vloer het rapport van ZNEB overgelegd (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van 4 mei 2016). ZNEB heeft deze schade geraamd op € 1.300,-. Als productie 4 hebben [Geïntimeerden] nog een factuur van € 1.200,- van [Extern bedrijf] overgelegd. Zoals in het tussenarrest onder 6.22 is overwogen, kan deze factuur niet zien op het herstel van de vloer zoals met [Appellant] afgesproken. In deze factuur zijn de kosten opgenomen voor renovatie van de vloer en twee trappen inclusief het aanbrengen van twee lagen kleurolie. Nu het enkel gaat om het herstel van de vloer en dus niet ook van de twee trappen schat het hof – uitgaande van de factuur van [Extern bedrijf] – de kosten voor het herstel van de vloer op € 600,-. Grief 4 in principaal appel faalt en grief 2 in incidenteel appel slaagt deels.
2.3.
Grief 5 in principaal appel betoogt dat de kantonrechter ten onrechte € 758,16 toewijsbaar heeft geacht, zijnde een deel van de kosten van het rapport van ZNEB. Nog daargelaten dat de grief voortbouwt op de vorige grieven in principaal appel en deze grieven grotendeels falen, acht het hof dit in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid. Deze grief faalt dan ook.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Zoals de kantonrechter onder 4.16 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld en in hoger beroep niet is bestreden, zijn [Geïntimeerden] nog een bedrag van € 6.163,23 (vordering van [Appellant] € 9.156,03 minus minderwerk € 1.000,- minus tweede meerwerknota € 1.992,80) verschuldigd aan [Appellant] [Geïntimeerden] hebben dit ook erkend (MvA onder 12), zodat ook het hof hier vanuit gaat. Het hof heeft daarnaast vastgesteld dat [Geïntimeerden] nog € 1.632,40 verschuldigd zijn aan [Appellant] van de tweede meerwerknota. [Geïntimeerden] zijn in totaal € 7.795,63 aan [Appellant] verschuldigd.
Daartegenover staat een vordering van [Geïntimeerden] van € 2.358,16 (€ 1.000,- herstelschilderwerk + € 600,- schade aan de vloer + € 758,16 helft kosten rapport ZNEB) op [Appellant] [Geïntimeerden] hebben een beroep op verrekening gedaan. [Appellant] hebben dit niet bestreden, zodat het hof dit zal toewijzen. [Geïntimeerden] zijn dan nog een bedrag van € 5.437,47 aan [Appellant] verschuldigd.

3.De slotsom

in principaal en incidenteel appel
3.1.
De slotsom is dat het vonnis van 5 oktober 2016 zal worden vernietigd voor zover de kantonrechter de vordering in conventie van [Appellant] heeft afgewezen. Het hof zal opnieuw rechtdoen en [Geïntimeerden] (met inachtneming van het beroep op verrekening) veroordelen tot betaling van € 5.437,47 aan [Appellant] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2016. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd.
3.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten ook in hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
- vernietigt het vonnis van kantonrechter te Utrecht van 5 oktober 2016 waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering in conventie van [Appellant] is afgewezen en doet in zover opnieuw recht;
- veroordeelt [Geïntimeerden] tot betaling van € 5.437,47 aan [Appellant] vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2016;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.