Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Geïntimeerde 1] ,
[Geïntimeerde 2] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een overeenkomst van opdracht. Het hof behandelt een vervolg op een tussenarrest van 19 februari 2019, waarin de appellant, een besloten vennootschap, was toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden met betrekking tot de herstelwerkzaamheden aan de vloer door een extern bedrijf. Op de roldata van 5 en 12 maart 2019 heeft de appellant echter geen getuigen voorgedragen, wat het hof ertoe heeft gebracht om arrest te bepalen.
Het hof constateert dat de appellant niet in het bewijs is geslaagd voor haar stelling dat de beschadigingen aan de vloer door het externe bedrijf zijn hersteld. Dit leidt tot de conclusie dat de appellant de kosten voor het herstel van de vloer aan de geïntimeerden moet vergoeden. De geïntimeerden hebben bewijsstukken overgelegd, waaronder een rapport van ZNEB en een factuur van het externe bedrijf, waaruit blijkt dat de schade aan de vloer is geraamd op € 1.300,-. Het hof schat de kosten voor het herstel van de vloer op € 600,-, aangezien de factuur ook kosten voor renovatie van andere delen bevatte.
De slotsom van het hof is dat het vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2016 wordt vernietigd voor zover de vordering van de appellant in conventie is afgewezen. De geïntimeerden worden veroordeeld tot betaling van € 5.437,47 aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 maart 2016. De kosten worden gecompenseerd, en het hof wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2019.