ECLI:NL:GHARL:2019:3103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
18/00405
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete bij niet tijdig indienen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een verzuimboete is opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 9 april 2019 uitspraak deed.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende ontving op 28 februari 2015 een uitnodiging om aangifte te doen voor het jaar 2014. Na een verzoek om uitstel, dat werd verleend, diende belanghebbende uiteindelijk de aangifte in, maar pas na de gestelde termijn. De inspecteur van de Belastingdienst legde een aanslag op en voegde daar een verzuimboete van € 344 aan toe. Belanghebbende betwistte de verzuimboete en stelde dat zij tijdig aangifte had gedaan.

Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om te bewijzen dat de aangifte tijdig was ingediend. De door belanghebbende aangevoerde argumenten, waaronder communicatie met de Belastingdienst en het gebruik van software, werden niet als voldoende bewijs beschouwd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig aangifte had gedaan en dat de verzuimboete terecht was opgelegd. De opgelegde boete werd als passend en geboden beschouwd.

De uitspraak van het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00405
uitspraakdatum: 9 april 2019
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2018, nummer AWB 17/5685, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is tevens een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 28 februari 2015 is belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV over 2014 (hierna ook: de aangifte).
2.2.
Op 27 maart 2015 heeft de belastingconsulent van belanghebbende om individueel uitstel gevraagd tot 1 september 2015 voor het indienen van de aangifte. Het gevraagde uitstel is verleend.
2.3.
Op 2 oktober 2015 is een herinnering verzonden, waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld tot 16 oktober 2015 de aangifte in te dienen. Op 4 november 2015 is vervolgens een aanmaning naar belanghebbende verzonden, waarin een termijn is gesteld tot 18 november 2015.
2.4.
Belanghebbende heeft op enig moment de aangifte ingediend.
2.5.
Met dagtekening 9 april 2016 is een voorlopige aanslag IB/PVV vastgesteld.
2.6.
Op 27 juli 2017 is een aanslag IB/PVV 2014 vastgesteld. Voorts is een verzuimboete van € 344 vastgesteld.

3.Geschil

In geschil is of terecht een verzuimboete is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2014, hierna: AWR) geeft voor het geval de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet tijdig heeft gedaan, aan de inspecteur de bevoegdheid een boete van ten hoogste € 4.920 op te leggen. In het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, een beleidsregel, is in § 21 nader uitgewerkt hoe de inspecteurs deze bevoegdheid dienen te hanteren. In lid 2 van die bepaling is opgenomen dat ter zake van een aangifteverzuim een verzuimboete van zeven procent van het wettelijk maximum van artikel 67a AWR wordt opgelegd. Dit komt neer op een verzuimboete van € 344.
4.2.
Beoordeeld moet worden of belanghebbende de aangifte heeft ingediend binnen de termijn die was gesteld in de aanmaning, namelijk vóór 18 november 2015. De Inspecteur stelt zich op standpunt dat belanghebbende (voor het eerst) op 18 februari 2016 – en daarmee te laat – de aangifte heeft ingediend.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt te bewijzen dat de aangifte tijdig bij de Inspecteur is ingediend (vgl. Hoge Raad, 24 januari 1996, nr. 30527, ECLI:NL:HR:1996:AA1875). Belanghebbende heeft allereerst aangevoerd dat uit codes die zijn weergegeven in een naar de Inspecteur verzonden e-mail kan worden afgeleid dat de aangifte op 7 maart 2015 middels Elsevier-programmatuur is ingediend. De Inspecteur heeft collega’s van het automatiseringscentrum in Apeldoorn onderzoek naar de codes laten verrichten. Het onderzoek heeft geen koppeling met een door belanghebbende ingediende aangifte opgeleverd. Beide partijen hebben tevens navraag gedaan bij Elsevier. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hieruit naar voren is gekomen dat volgens Elsevier uit de gepresenteerde codes is af te leiden dat is getracht een bestand te sturen naar de Belastingdienst en dat de systemen van Elsevier en de Belastingdienst in dat kader met elkaar hebben gecommuniceerd. Navraag van de Inspecteur bij Elsevier heeft niets opgeleverd. Geen van beide partijen hebben hun stellingen omtrent het contact met Elsevier met stukken ondersteund. Het Hof is van oordeel dat uit de codes niet kan worden afgeleid dat belanghebbende op 7 maart 2015 aangifte heeft gedaan. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent het contact met Elsevier over de codes is, gezien de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Belanghebbende stelt voorts dat een medewerkster van de Belastingdienst contact met haar heeft gezocht en aan haar heeft meegedeeld dat de op 7 maart 2015 middels Elsevier-programmatuur ingediende aangifte niet in het systeem van de Belastingdienst kon worden verwerkt. Deze medewerkster zou belanghebbende hebben verzocht de aangifte nogmaals in te dienen. Belanghebbende stelt dat zij op 18 februari 2016 aan dat verzoek heeft voldaan. Deze stelling heeft belanghebbende niet nader onderbouwd. De Inspecteur heeft getracht te achterhalen om welke medewerkster het zou gaan, maar is er niet in geslaagd dit vast te stellen. Voorts heeft belanghebbende niet kunnen verklaren waarom haar belastingconsulent, na het vermeend doen van de aangifte op 7 maart 2015, op 27 maart 2015 om individueel uitstel heeft verzocht voor het doen van de aangifte van belanghebbende. Het Hof is van oordeel dat er te weinig steun is voor het standpunt van belanghebbende dat zij op 7 maart 2015 de aangifte IB/PVV 2014 heeft ingediend. Het Hof acht het niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig aangifte heeft gedaan.
4.5.
Gelet op het in 4.4 gegeven oordeel, is terecht een verzuimboete opgelegd. Van afwezigheid van alle schuld is niet gebleken. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals zij stelt, er beleid bestaat op grond waarvan in gevallen als de onderhavige geen, of tot een lager bedrag, een verzuimboete wordt opgelegd. De opgelegde verzuimboete van € 344 is, naar het oordeel van het Hof, passend en geboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 9 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 april 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.