ECLI:NL:GHARL:2019:2957

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
200.213.057/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van een vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Dexia Nederland B.V. betreffende een effectenleaseovereenkomst. De appellant heeft in eerste aanleg een vaststellingsovereenkomst gesloten met Dexia, waarbij hij afstand deed van zijn rechten en de restschuld werd kwijtgescholden. Appellant stelt dat deze overeenkomst vernietigbaar is vanwege dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. Het hof verwijst naar het vonnis van de kantonrechter van 21 februari 2017, waarin de vorderingen van appellant werden afgewezen. Het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is en dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 2 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.213.057/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5014732/ CV EXPL 16-4624)
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A]
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend te Bleiswijk,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 februari 2017 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 maart 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellant] met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep om het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 februari 2017 te vernietigen, behoudens het geoordeelde in reconventie, en opnieuw rechtdoende:
ter zake de onderhavige overeenkomst te verklaren voor recht dat deze rechtsgeldig is vernietigd ex artikel 1:88 en 1:89 BW;
Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen al hetgeen aan Dexia is betaald onder deze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van elk van de betalingen van [appellant] aan Dexia tot aan die der uiteindelijke algehele voldoening, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
Dexia te veroordelen tot betaling van de volledige buitengerechtelijke kosten van [appellant] , althans een bedrag conform rapport Voorwerk II, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
Dexia te veroordelen in de kosten van beide instanties alsmede in de nakosten;
Dexia te veroordelen tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde proceskosten op grond van het vonnis van de kantonrechter.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [appellant] is de volgende effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten:
- AEX Plus Effect Maandbetaling d.d. 14 november 2000 met contractnummer [00000] .
De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 240 maanden (20 jaar). De totaal overeengekomen leasesom bedroeg fl. 60.002,62 (€ 27.288,00).
3.3
Dexia heeft de overeenkomst met [appellant] per 4 juli 2006 beëindigd vanwege ontstane betalingsachterstanden. Dexia heeft een eindafrekening opgesteld, waaruit blijkt dat de overeenkomst met een restschuld is geëindigd.
Contractnr.
Datum eindafrekening
Resultaat
[00000]
04-07-2006
€ 1.928,31 (negatief)
3.4
[appellant] heeft op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 6.920,45 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [appellant] heeft geen dividenden ontvangen.
3.5
De zogenoemde "Duisenberg-regeling" voor deze effectenleaseproducten is door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 op grond van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM) algemeen verbindend verklaard. [appellant] heeft door middel van een "opt-out"-verklaring aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.
3.6
[appellant] heeft op 8 maart 2007 een overeenkomst gesloten met Leaseproces voor het voeren van een procedure tegen Dexia. Bij brief van diezelfde datum heeft Leaseproces Dexia laten weten dat zij de belangen van [appellant] behartigde.
3.7
Bij brief van 14 maart 2007 heeft de echtgenote van [appellant] , met wie [appellant] sinds 23 maart 1973 gehuwd is, de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen. Deze brief is op 22 maart 2007 door Dexia ontvangen.
3.8
In de rechtspraak, uiteindelijk leidend tot HR 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), is het zogenoemde "hofmodel" ontwikkeld voor de beoordeling van effectenleasezaken.
3.9
Dexia heeft bij brief van 11 januari 2016 aan [appellant] , onder meer, meegedeeld:
"Op de volgende overeenkomst(en) staat nog een schuld aan Dexia open:
Effectenlease-overeenkomst Openstaand bedrag in €
[00000] 1.928,31
Naar de stand van de huidige (hogere) rechtspraak (het zogeheten "Hofmodel") is Dexia, afhankelijk van uw omstandigheden, verplicht om een deel van het verlies te vergoeden dat u op uw effectenlease-overeenkomsten heeft geleden. (…)
Onder het hofmodel heeft u na verrekening van behaald voordeel recht op een gedeeltelijke vergoeding. Deze strekt in mindering op en/of wordt verrekend met uw betalingsverplichting. Wilt u weten was uw resterende betalingsverplichting precies is, dan kunt u contact opnemen met Dexia.
(…)"
3.1
Een medewerkster van de gemachtigde van Dexia heeft vervolgens een aantal keer telefonisch contact met [appellant] gehad met betrekking tot een schikking.
3.11
Bij brief van 17 februari 2016 heeft Dexia een vaststellingsovereenkomst aan [appellant] doen toekomen, waarin onder meer staat:
"Op 11 januari 2016 heeft Dexia u een brief gestuurd omtrent de afwikkeling van uw geschil met Dexia. Op 16 februari 2016 heeft u telefonisch contact gehad met USG Legal Professionals om uw situatie met u door te spreken. U heeft in dit gesprek aangegeven het geschil met Dexia te willen beëindigen.
Indien u bijgaande overeenkomst retour stuurt, wordt daarmee het bedrag dat u aan Dexia verschuldigd bent ad EUR 1.928,31 volledig kwijtgescholden (met gesloten beurzen beëindigd). Tevens wordt uw negatieve registratie bij Bureau Krediet Registratie (BKR) verwijderd met betrekking tot uw effectenlease-overeenkomst.
(…) Ook wordt uw vrouw verzocht de overeenkomst te tekenen (…)."
3.12
[appellant] en zijn echtgenote hebben deze vaststellingsovereenkomst op
22 februari 2016 ondertekend en aan Dexia geretourneerd.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, na vermeerdering van eis, in conventie - samengevat - gevorderd om voor recht te verklaren dat de vaststellingsovereenkomst tussen Dexia en [appellant] is vernietigd op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling, althans deze te vernietigen, voor recht te verklaren dat de (effectenlease)overeenkomst rechtsgeldig (buitengerechtelijk) is vernietigd (op grond van de artikelen 1:88 e.v. BW) en Dexia te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter zake die overeenkomst heeft voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. [appellant] heeft daarnaast verzocht om Dexia op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de registratie van [appellant] bij het Bureau Kredietregistratie door te halen en Dexia in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten te veroordelen.
4.2
Dexia heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, te verklaren voor recht dat de overeenkomst met nummer [00000] rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [appellant] een beroep kan worden gedaan, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in reconventie.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 februari 2017 geoordeeld dat [appellant] en zijn echtgenote een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met Dexia, die niet voor vernietiging in aanmerking komt, en de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie. Dexia heeft, zo oordeelt de kantonrechter, gelet op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, geen belang bij de door haar in gevorderde verklaring voor recht en de vordering van Dexia in reconventie afgewezen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten in reconventie.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] heeft een akte genomen en daarbij producties overgelegd. Op deze producties heeft Dexia nog niet kunnen reageren. Het hof zal daarom niet in het nadeel van Dexia met deze producties rekening houden. Voor zover zulks voor de beslissing relevant is, zal het hof Dexia nog in de gelegenheid stellen daarop te reageren.
5.2
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven opgeworpen. De grieven leggen het geschil in conventie in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor.
Vaststellingsovereenkomst
5.3
Niet in geschil is dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarin Dexia - kort gezegd - afstand heeft gedaan van de opeisbaarheid van de restschuld en [appellant] van zijn gepretendeerde rechten (met inbegrip van enig recht tot vernietiging).
5.4
[appellant] stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze tot stand is gekomen door middel van een wilsgebrek (te weten: bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling). Het hof zal eerst het beroep op dwaling bespreken en vervolgens ingaan op het beroep op bedrog en/of misbruik van omstandigheden.
Dwaling
5.5
[appellant] voert ten aanzien van beroep op dwaling het volgende aan. Dexia heeft, terwijl op haar een bijzondere zorgplicht rustte, [appellant] onjuist en/of onvolledig ingelicht door hem niet te wijzen op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. [appellant] stelt de vaststellingsovereenkomst niet te hebben gesloten als hij juist was ingelicht. Dexia betwist dat zij [appellant] onjuist en/of onvolledig heeft ingelicht.
5.6
Het hof stelt voorop dat terughoudendheid dient te worden betracht bij de beoordeling of bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst sprake was van dwaling, omdat het doel van de vaststellingsovereenkomst juist is om een einde te maken aan een onzekere toestand. Een uitzondering kan gemaakt worden als het gaat om een achteraf niet juist feit dat partijen als zeker en onbetwist aan hun vaststelling ten grondslag hebben gelegd. Het hof ziet in hetgeen in de onderhavige zaak is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de geldende rechtspraak (vgl. HR 15 november 1985, NJ 1986/228, Ebele Dillema , ECLI:NL:HR:1985:AC4400) op dit punt.
5.7
Vaststaat dat tussen [appellant] en Dexia jarenlang twistpunt is (geweest) of de echtgenote van [appellant] door middel van de brief van 14 maart 2007 tijdig de buitengerechtelijke vernietiging van de effectenleaseovereenkomst heeft ingeroepen. Om aan dit strijdpunt een einde te maken, heeft Dexia aan [appellant] aangeboden het geschil met gesloten beurzen af te wikkelen, in die zin dat Dexia - in afwijking van het hofmodel - de volledige restschuld voor haar rekening nam, terwijl [appellant] op zijn beurt zou afzien van de door hem betaalde inleg. Dexia heeft er in dit kader terecht op gewezen dat (tussen partijen) naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 nog steeds geen duidelijkheid bestond over het antwoord op de vraag wanneer aan de Eegaleaseprocedure een einde was gekomen en dus ook niet op de vraag tot wanneer door de echtgenote van [appellant] tijdig de vernietiging van de effectenleaseovereenkomst op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW kon worden ingeroepen. Deze duidelijkheid werd, ook volgens [appellant] , pas verkregen bij de uitspraak van de Hoge Raad van 19 mei 2017. [appellant] en zijn echtgenote hebben de vaststellingsovereenkomst op 22 februari 2016 ondertekend. Dit betekent dat niet gebleken is dat Dexia op het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst over informatie beschikte waarvan zij wist of behoorde te weten dat [appellant] met die informatie niet tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zou zijn overgegaan. Overigens gaat de door [appellant] getrokken vergelijking met het geval waarvan sprake was in ABN Amro/Hendriks (HR 29 september 1995, NJ 1998/81, ECLI:NL:HR:1995:ZC1825) niet op. Eerder overwoog het gerechtshof Amsterdam in een effectenleasezaak ook als zodanig (bij arrest van 25 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ1995).
5.8
Het hof is van oordeel dat [appellant] , in het licht van het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft gedwaald en/of dat dit te wijten is aan (het gebrek van) de door Dexia verstrekte inlichtingen. Dit betekent dat het beroep van [appellant] op dwaling dient te worden verworpen.
Bedrog en/of misbruik van omstandigheden
5.9
[appellant] heeft in het kader van het door hem gedane beroep op bedrog en/of misbruik van omstandigheden opnieuw aangevoerd dat Dexia hem niet heeft gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 en verder dat hij ten tijde van het sluiten van de in het geding zijnde vaststellingsovereenkomst 69 jaar oud, laag geschoold (te weten: de lagere landbouwschool) en een leek op juridisch gebied was, zodat hij een 'gemakkelijke prooi' was. Daarnaast heeft Dexia [appellant] rechtstreeks benaderd, terwijl Leaseproces door hem was ingeschakeld om de correspondentie met Dexia te verzorgen. [appellant] verwijst naar de volmacht van 8 maart 2007. Dexia is er bovendien bij schrijven van 11 februari 2014 door Leaseproces op gewezen dat zij de cliënten van Leaseproces niet rechtstreeks mocht benaderen. Door dit wel te doen heeft Dexia Leaseproces opzettelijk en doelbewust buiten spel gezet, aldus [appellant] . [appellant] stelt door Dexia telefonisch onder druk te zijn gezet (hij is 3 of 4 keer gebeld). Indien Dexia dit niet had gedaan, was [appellant] nooit akkoord gegaan met het voorstel om afstand te doen van het door hem ingelegde geld, aldus [appellant] .
5.1
Dexia betwist dat sprake is van bedrog en/of misbruik van omstandigheden. Zij heeft in de brief van 11 januari 2016 en het telefoongesprek dat op of omstreeks 9 februari 2016 heeft plaatsgevonden geen onjuiste en/of onvolledige informatie aan [appellant] verstrekt. In het tweede telefoongesprek (circa één week later), nadat [appellant] in de gelegenheid is gesteld zich te beraden, heeft [appellant] aangegeven het voorstel van Dexia om het geschil met gesloten beurzen af te handelen te willen accepteren. Hij gaf richting Dexia aan blij te zijn de kwestie nu definitief achter zich te kunnen laten. Dexia stelt al bijna tien jaar niets concreets van Leaseproces inzake [appellant] te hebben vernomen en ging er dus vanuit dat er geen contact meer was tussen Leaseproces en [appellant] . Zij meent dan ook dat zij rechtstreeks contact met [appellant] mocht opnemen. Dexia stelt dat [appellant] zelf advies van Leaseproces had kunnen inwinnen alvorens hij de vaststellingsovereenkomst ondertekende; Dexia heeft dit niet verhinderd of ontraden. In de telefoongesprekken (er is 2 keer gebeld) is geen druk op [appellant] gelegd en over proceskansen heeft Dexia geen uitspraak gedaan.
5.11
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat Dexia opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan en/of opzettelijk enig feit heeft verzwegen. Immers, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.7 is overwogen bestond er naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 nog steeds geen duidelijkheid op het punt - samengevat - tot wanneer de echtgenote van [appellant] de nietigheid kon inroepen. Ook het feit dat Dexia rechtstreeks contact heeft opgenomen met [appellant] maakt niet dat Dexia zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog en/of misbruik van omstandigheden. [appellant] heeft naar aanleiding van de telefoongesprekken met Dexia dan wel na ontvangst van de door Dexia aan hem gezonden vaststellingsovereenkomst de gelegenheid gehad om advies in te winnen in geval hij de inhoud en strekking van de vaststellingsovereenkomst niet kon overzien. Dat [appellant] dit heeft nagelaten dient voor zijn rekening te blijven.
Bewijsaanbod
5.12
Het hof komt aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod niet toe, nu het door hem gestelde (daargelaten of hij het bewijs daarvan levert) het beroep op bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling niet kan dragen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Die kosten worden aan de zijde van Dexia vastgesteld op:
- griffierecht € 716,--
- salaris advocaat € 759,-- (1 punt x tarief I).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 februari 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dexia vastgesteld op € 716,-- voor verschotten en op € 759,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. J.H. Kuiper en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 april 2019.