Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Het geschil in hoger beroep
9 augustus 2017 zal vernietigen en Oostappen niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel dat het hof Oostappen haar vordering zal ontzeggen en haar zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
Met datgene wat [appellant] heeft aangevoerd heeft hij onvoldoende gesteld om hem in zijn standpunt te kunnen volgen. Doordat is gesteld noch gebleken dat [appellant] (aantoonbaar) moeite heeft gedaan om toegang te krijgen tot zijn stacaravan, althans om tot ontruiming van de standplaats over te gaan, en [appellant] heeft nagelaten te substantiëren op welke wijze Oostappen hem daarbij zou hebben gehinderd, komt het niet ontruimen van de standplaats voor rekening en risico van [appellant] . De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] ingevolge artikel 7:225 BW aan Oostappen een vergoeding verschuldigd is over de periode tot en met 2013 dat de standplaats niet is ontruimd.
Het had op de weg van [appellant] gelegen om nader te onderbouwen dat de met ontruiming gemoeide kosten, ingeval Oostappen was overgegaan tot ontruiming, lager zouden zijn uitgevallen dan de kosten die [appellant] nu verschuldigd is ten gevolge van het feit dat niet is ontruimd. Doordat [appellant] dit heeft nagelaten, kan hij niet in zijn standpunt worden gevolgd dat het ontruimen van de standplaats door Oostappen tot een schadebeperking zou hebben geleid.
Het hof heeft hierover in rov. 4.7 reeds overwogen dat [appellant] , gelet op de betwisting van Oostappen, onvoldoende heeft gesteld om hem te kunnen volgen in zijn standpunt dat sprake was van een bewaarnemingsovereenkomst op grond waarvan Oostappen toezicht behoorde te houden op de stacaravan die in eigendom aan [appellant] toebehoorde. Daardoor kan niet worden aangenomen dat Oostappen uit hoofde van bewaarneming kan worden verweten dat er spullen uit de stacaravan zijn verdwenen. [appellant] heeft niet aangevoerd hoe en waarom het door Oostappen niet verhinderen van het verdwijnen van de spullen anderszins onrechtmatig zou kunnen zijn. Doordat gelet op het voorgaande niet eenvoudig kan worden vastgesteld welke grondslag bestaat voor verrekening en [appellant] bovendien enkel bloot heeft gesteld dat zijn verrekeningsvordering (in verband met de geleden schade) een bedrag van € 23.500,00 beloopt en in dat kader uitsluitend een marginaal lijstje met volgens hem verdwenen spullen en de waarde die deze zouden vertegenwoordigen heeft overgelegd, kan de grief niet slagen.