In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 februari 2018, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 32 te [A] werd vastgesteld op € 228.000. De heffingsambtenaar, Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn, had de waarde eerder vastgesteld op € 289.000. De rechtbank had de waarde verlaagd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij de oorspronkelijke waarde van € 289.000 verdedigt. Tijdens de zitting op 19 februari 2019 was de gemachtigde van belanghebbende niet aanwezig, maar meldde zich de dag erna, wat leidde tot een discussie over de procesgang. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak beoordeeld aan de hand van taxatierapporten van beide partijen. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd die de waarde van de onroerende zaak onderbouwt, terwijl belanghebbende een lagere waarde verdedigt op basis van zijn taxateur. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vastgestelde waarde niet te hoog is en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond, terwijl het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard.