Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [Appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Op 11 januari 2012 heeft [Appellant] zijn opleiding tot piloot succesvol afgerond. [Appellant] heeft daarna geen baan als piloot kunnen vinden. Tot augustus 2018 heeft hij zijn vaardigheden bijgehouden en daardoor bleef zijn vliegbrevet geldig. Vanwege de jaarlijks te maken (hoge) kosten heeft hij de geldigheid van zijn brevet laten verlopen.
heeft na het voltooien van de pilotenopleiding bij verschillende (met name op Schiphol gevestigde) werkgevers gewerkt. In oktober 2016 heeft hij het ouderlijk huis verlaten en is hij op zichzelf gaan wonen.
Sinds 1 april 2017 is [Appellant] werkzaam in loondienst bij een op Schiphol gevestigd transportbedrijf. Zijn inkomsten bedragen € 2.157,21 netto per maand. Het op 1 april 2019 aflopende contract wordt, naar [Appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, niet (meer) verlengd.
In september 2015 is een eerste deel van de totale lening van ABN AMRO ad € 84.000 omgezet in een servicelening voor herstructurering pilotenfinanciering met een rente van 0,2% en een betalingsverplichting van € 356,36 per maand. Daarnaast betaalde [Appellant] volgens eigen zeggen op de normale lening van ABN AMRO € 259,50 aan rente per maand, in totaal dus € 615,86 per maand. Vanaf 1 februari 2017 gold een rentestop voor de normale lening, zodat [Appellant] alleen het bedrag van € 356,36 per maand hoefde te betalen. Dit hield ermee verband dat [Appellant] minder verdiende en een duur trainingsprogramma volgde en daarna uit huis ging.
In februari 2018 is een tweede deel van de normale lening ad € 35.000 omgezet in een servicelening met een rente van 0,2% en een betalingsverplichting van € 148,84 per maand. [Appellant] betaalde vanaf dat moment in totaal € 505,20 per maand.
In juni 2018 heeft ABN AMRO kenbaar gemaakt dat er ook rente en aflossing betaald moest gaan worden op het resterende deel van de normale lening. [Appellant] heeft hierna met hulp van zijn schuldhulpverlener [Schuldhulpverlener] een voorstel voor een minnelijke regeling gedaan. Dit heeft echter niet tot resultaat geleid. Nader overleg met ABN AMRO over omzetting van het laatste deel van de normale lening in een derde servicelening heeft daarna nog niet plaatsgevonden. De betalingen op de eerste en tweede servicelening zijn stopgezet in verband met het gestarte minnelijk traject en het daarop volgende bij de rechtbank ingediende schuldsaneringsverzoek.
12 maanden. Bepaald is dat de looptijd steeds met 12 maanden wordt verlengd, tot maximaal 240 maanden (20 jaar), tenzij de bank de overeenkomst wil wijzigen omdat er iets in de persoonlijke situatie van [Appellant] is gewijzigd.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat redelijkerwijs is te voorzien dat [Appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schuld aan ABN AMRO of dat hij thans in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals bepaald in artikel 284 lid 1 Fw. Evenmin kan worden aangenomen dat [Appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden als bedoeld in artikel 288 lid 1 onder a Fw.
Dat [Appellant] , naar hij heeft gesteld, tot in lengte van jaren een groot gedeelte van zijn netto inkomsten zal moet blijven afdragen aan ABN AMRO en dat zijn schuld aan die bank maakt dat hij geregistreerd blijft staan bij het BKR waardoor zijn financiële positie onveranderd uitzichtloos is en hij (bijvoorbeeld) niet in staat zal zijn een acceptabele woning of te kopen en/of een gezinsleven op te bouwen, maakt dit niet anders. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat [Appellant] zich eind 2008/begin 2009 bewust heeft gebonden aan een (af)betalingsverplichting van lange duur, te weten 25 jaar, en dat hij zich, bijzondere omstandigheden daargelaten, aan die verplichting zal moeten houden.
De hiervoor door [Appellant] aangevoerde omstandigheden zijn niet als zodanig aan te merken. Dat het vooruitzicht waarmee de lening destijds is aangegaan anders is dan het huidige vooruitzicht van [Appellant] , in die zin dat hij geen piloot is geworden en het bij dit beroep behorende (hoge) salaris is gaan verdienen, leidt ook niet tot een andere conclusie.
De serviceleningen voorzien immers in aanpassing van de betalingsverplichting aan het lagere inkomen van [Appellant] . De aflossingsduur blijft gelijk. Niet in geschil is dat [Appellant] tot nu toe kan voldoen aan de betalingsverplichtingen waaraan ABN AMRO hem op deze wijze houdt. Er zijn geen aanwijzingen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Van een uitzichtloze financiële situatie kan onder deze omstandigheden ook niet worden gesproken. Gelet op het voorgaande kan [Appellant] niet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.