ECLI:NL:GHARL:2019:2627

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
P19/0036
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling en de juridische implicaties van gemaximeerde terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], die momenteel verblijft in [instelling 1]. Het beroep was ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 18 december 2018, die de terbeschikkingstelling met een jaar had verlengd. De verdediging stelde dat de maatregel van terbeschikkingstelling, gezien de eerdere veroordeling, beperkt zou moeten zijn tot vier jaar, maar het hof oordeelde dat deze stelling geen steun vond in het recht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen misdrijf was gepleegd dat de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen in gevaar bracht, waardoor de termijn van de terbeschikkingstelling gemaximeerd was tot vier jaar. Het hof heeft de argumenten van de verdediging en het openbaar ministerie zorgvuldig gewogen. De verdediging concludeerde tot afwijzing van de vordering tot verlenging, terwijl het openbaar ministerie stelde dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk was gezien het recidiverisico en de noodzaak voor begeleiding. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verlengde de terbeschikkingstelling met een jaar, met de toevoeging van bijzondere voorwaarden voor ambulante behandeling. Het hof benadrukte dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de verlenging vereisten, en dat de terbeschikkingstelling nog niet de maximale termijn had bereikt. De reclassering werd opgedragen om nader onderzoek te doen naar een passend vervolg voor de terbeschikkinggestelde.

Uitspraak

TBS P19/0036
Beslissing d.d. 21 maart 2019
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [instelling 1] ,
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 18 december 2018, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 28 december 2018;
- de aanvullende informatie van GGZ Reclassering Limburg van 19 februari 2019.
- het voortgangsverslag toezicht van GGZ Reclassering Limburg van 20 februari 2019.
Het hof heeft ter zitting van 7 maart 2019 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H.E. Wanrooij, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat-generaal mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De rechtbank heeft destijds in haar veroordelend vonnis geoordeeld dat er geen sprake was van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven kan gaan. Ook bij de vorige verlenging van de maatregel heeft de rechtbank Den Haag bij beslissing van 10 januari 2017 gesproken over de gemaximeerde maatregel. Met die wetenschap heeft de terbeschikkinggestelde die beslissing van de rechtbank geaccepteerd, wetende dat de maatregel in 2018 zou aflopen. Er is geen enkele aanleiding geweest in de tussentijd om weer een verlenging te vragen.
De terbeschikkinggestelde beheert zijn eigen geldzaken en werkt drieënhalve dag in de week. Hij gebruikt geen drugs en ervaart ook geen zucht. Hij heeft tijdens zijn transmurale verlof bewezen voor zichzelf te kunnen zorgen en ook tijdens het verlof de voorwaarden te respecteren. Het recidiverisico wordt door alle instanties als laag beschouwd. Er is geen gevaar meer voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen. Er is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel, abus de pouvoir dan wel zelfs détournement de pouvoir, nu er in strijd met de letter en de geest der wet, waaronder de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Stafrecht, wordt gehandeld.
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Er is sprake van een gemaximeerde terbeschikkingstelling, gelet op het vonnis van de rechtbank. Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht ziet echter alleen op de maximering van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. In casu is de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd, zodat verlenging mogelijk is. Uiteindelijk is het doel om de terbeschikkinggestelde te laten uitstromen naar een instelling voor begeleid wonen. De vraag is alleen of daartoe mogelijkheden zijn in de [regio] . Kijkend naar de stoornis en het nog aanwezige recidivegevaar is verlenging van de maatregel voor de duur van één jaar aangewezen. De bijzondere voorwaarden dienen te worden aangevuld met de door de reclassering geformuleerde voorwaarde betreffende het meewerken aan een ambulante behandeling.
Het oordeel van het hof
Verlenging van de terbeschikkingstelling
Op grond van artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens met hetzij een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gaat de totale duur van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven, tenzij deze is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De maatregel is in casu op 10 december 2014 ingegaan. Gelet op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 november 2014, waarbij de maatregel is opgelegd, is de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in dit geval gemaximeerd tot vier jaar. Bij beslissing van 10 december 2017 heeft de rechtbank Den Haag de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege heeft derhalve nog geen vier jaar geduurd.
Ingevolge artikel 38j van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidt sinds 1 januari 2017, en artikel IV van de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (Stb 2015, 460) kan in geval van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, die na 1 januari 2017 heeft plaatsgevonden, de terbeschikkingstelling telkens met een jaar, dan wel met twee jaren, worden verlengd.
De stelling van de raadsman, inhoudende dat de maatregel ook in het geval dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, is beperkt tot vier jaren, vindt gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen steun in het recht. Van schending van het vertrouwensbeginsel, abus de pouvoir dan wel détournement de pouvoir, is geen sprake.
Recidiverisico
Het hof neemt in aanmerking dat uit de aanvullende rapportage blijkt dat bij het wegvallen van een kader het recidiverisico op terugval in delicten vergelijkbaar met het indexdelict op de lange termijn kan oplopen tot matig en hoog. Het hof maakt die inschatting tot de zijne.
Bevestiging
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van een jaar. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden en aanvulling van de gronden als voormeld worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de bijzondere voorwaarden zal wijzigen als na te melden, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de onderbouwing door de reclassering in de aanvullende rapportage van 19 februari 2019.
De reclassering heeft de terbeschikkinggestelde aangemeld bij [instelling 2] als optie om, indien haalbaar, uiteindelijk uit te stromen met ambulante zorg in de [regio] . Het hof acht het gewenst dat de reclassering het komend jaar nader onderzoek doet naar een passend vervolgkader/passende vervolgvoorziening.

Beslissing

Het hof:
Bevestigtmet aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 18 december 2018 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Wijzigtde bij beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 december 2017 opgelegde voorwaarden, in die zin dat als “bijzondere” voorwaarde wordt toegevoegd dat:
- de terbeschikkinggestelde zal meewerken aan ambulante forensische behandeling indien de behandelaar en/of de reclassering dat noodzakelijk achten.
De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Handhaaftde voorwaarden voor het overige.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. E.L.M. Klein Haneveld en dr. J. Lucieer als raden,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 21 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.