ECLI:NL:GHARL:2019:2617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
18/00248 en 18/00249
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woningen onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, [X] [Z], had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel, die de waarde van zijn onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 6 had vastgesteld op respectievelijk € 320.000 en € 300.000. De heffingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn GBLT, had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op € 370.000 en € 364.000 voor het jaar 2017, met als waardepeildatum 1 januari 2016.

De rechtbank had de waarde van de onroerende zaken verlaagd, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij berustte in de door de rechtbank vastgestelde waarden. Het Hof heeft de waarde van [a-straat] 4 vastgesteld op € 300.000 en de waarde van [a-straat] 6 op € 280.000, waarbij het Hof de eerdere taxatierapporten als onbruikbaar heeft afgewezen. Het Hof heeft ook de proceskostenvergoeding voor de belanghebbende vastgesteld op € 2.940,78 en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00248 en 18/00249
uitspraakdatum: 26 maart 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2018, nummers AWB 17/1756 en 17/1795, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn GBLT(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

18/00248
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 4 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 370.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) en watersysteemheffing gebouwd opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 320.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd (nummer Rechtbank: 17/1756).
18/00249
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 6 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 364.000. Tegelijk met deze beschikking zijn de aanslagen OZB en watersysteemheffing gebouwd opgelegd.
1.5.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.6.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 300.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd (nummer Rechtbank: 17/1795).
Beide zaken
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaken [a-straat] 2, [a-straat] 4, [a-straat] 4A en [a-straat] 6 liggen in het buitengebied van [Z] onder dezelfde kap. De hoofdopstal is gebouwd in 1760 en is een monumentale, voormalige sluiswachterswoning. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken [a-straat] 4, 4A en 6.
2.2.
De kavel van [a-straat] 4 is 2.967 m2 groot (967 m2 grond bij de woning en 2.000 m2 extra grond). Ten laste van [a-straat] 4 is ten gunste van [a-straat] 2 een recht van overpad gevestigd. Bij nummer 4 hoort een garage.
2.3.
De kavel van [a-straat] 6 is 750 m2 groot. Bij nummer 6 horen een garage en een tuinhuisje.
2.4.
De garages van de onroerende zaken 4 en 6 staan los van de hoofdopstal en zijn geschakeld.

3.Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 6 per 1 januari 2016. Voorts is de hoogte van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde voor de onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 6. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarden juist zijn. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij alsnog berust in de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarden en het incidentele hoger beroep intrekt.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden wijst de heffingsambtenaar op de door hem in beroep overgelegde matrix. De taxateur heeft op basis van de vergelijkingsmethode drie twee-onder-een-kapwoningen als vergelijkingsobject gebruikt. In onderstaande matrix zijn deze objecten weergegeven:
Object
Bouw-jaar
Inhoud
kavel
kodvu
Extra
Waarde
(01-01-16)
Koopsom
(koopdatum)
[a-straat] 4
1760
425 m3
x € 345
= € 146.625
967 m2 x € 209 + € 8.000 (extra) = € 210.103
3 3 3 3 3
Garage € 32.500
€ 389.000
[a-straat] 6
1760
425 m3
x € 345
= € 146.625
750 m2
x € 260
= € 195.000
3 3 3 3 3
Garage € 32.550
Tuinhuis € 1.000
€ 375.000
[b-straat] 4 [Z]
1930
395 m3
x € 335
= € 132.325
Aanbouw 24 m3
x € 251 = € 6.030
707 m2
x € 266
= € 188.062
3 3 3 3 3
Werkplaats € 27.000
Dakkapel € 1.500
€ 354.000
€ 355.000
(28-06-2016)
[c-straat] 7 [Z]
1960
300 m3
x € 457
= € 137.100
Aanbouw 95 m3
x € 343 = € 32.561
370 m2
x € 328 € 121.360
3 3 3 3 3
Garage € 16.275
Berging € 3.450
Berging € 5.550
Dakkapel € 1.500
€ 317.000
€ 309.000
(03-08-2015)
[d-straat] 9 [Z]
1977
460 m3
x € 463
= € 212.980
248 m2
x € 332 = € 82.336
3 3 3 3 3
Garage € 18.750
Dakkapel € 1.500
€ 315.000
€ 315.000
(29-02-2016)
4.4.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden wijst belanghebbende op de door hem in hoger beroep overgelegde matrix. De taxateur heeft op basis van de vergelijkingsmethode drie, in het buitengebied gelegen, vrijstaande woningen als vergelijkingsobject gebruikt. In onderstaande matrix zijn deze objecten weergegeven:
Object
Bouw-jaar
Inhoud
kavel
koldu
Extra
Waarde
(01-01-16)
Koopsom
(koopdatum)
[a-straat] 4
1760
360 m3
x € 209
= € 75.240
967 m2 x € 90 + 2.000 m2 x € 25 = € 137.030
5 5 5 5 8
Garage € 21.700
Recht van overpad - € 6.000
Dakkapel € 5.000
Asbest - € 15.000
€ 217.970
[a-straat] 6
1760
315 m3
x € 232
= € 73.080
750 m2
x € 90
= € 67.500
6 6 6 6 6
Garage € 21.700
Tuinhuis € 3.000
€ 165.280
[e-straat] 29 [Z]
1960
482 m3
x € 192
= € 92.544
1.000 m2
x € 70 + 2.035 x € 15
= € 100.525
7 7 7 7 7
Garage € 25.000
Garage € 5.000
Berging € 26.000
Berging € 7.000
€ 256.069
€ 260.000
(17-05-2016)
[f-straat] 22 [Z]
1927
820 m3
x € 202
= € 165.640
1.000 m2
x € 90 + 7.818 x € 8
= € 152.544
7 6 5 7 7
Berging € 15.000
Berging € 10.000
Berging € 25.000
Luifel € 7.000
€ 375.184
€ 375.000
(19-04-2017)
[g-straat] 4 [Z]
1955
630 m3
x € 253
= € 159.390
1.000 m2
x € 90 + 5.050 x € 8
= € 130.400
7 7 6 7 6
Berging € 12.500
Berging € 40.000
Garage € 50.000
Kantoor € 13.000
€ 405.290
€ 405.000
(15-07-2015)
4.5.
Tussen partijen is de inhoud van beide onroerende zaken in geschil. Partijen betwisten over en weer elkaars uitkomst van de berekening van de inhoud, maar hebben geen van beide concrete gegevens overgelegd om de eigen berekening te onderbouwen. Het Hof kan de inhoud van beide onroerende zaken niet vaststellen en evenmin of iedere partij bij de berekening van de inhoud van de door haar gebruikte vergelijkingsobjecten van dezelfde methode is uitgegaan. Hierbij komt dat, gelet op het unieke karakter van de onroerende zaken, de door iedere partij aangedragen vergelijkingsobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn. Het voorgaande betekent dat het Hof beide taxatierapporten als onbruikbaar terzijde schuift.
4.6.
Belanghebbende heeft de onroerende zaken samen met [a-straat] 4A, waarvan de waarde (€ 87.000 per waardepeildatum 1 januari 2016) niet in geschil is, in 2013 gekocht voor € 600.000. De aankoop vond plaats op het dieptepunt van de markt. Hoewel de aankoop plaatsvond drie jaar vóór de waardepeildatum, kent het Hof hieraan toch belang toe gelet op het unieke karakter van het complex en het gebrek aan geschikte marktgegevens rond de waardepeildatum. In dit verband en op dezelfde grond hecht het Hof voorts belang aan de verkoop van [a-straat] 2, onder hetzelfde dak, in mei 2018 voor € 265.000. Laatstgenoemd object heeft minder inhoud (200 m3) dan beide onroerende zaken, iets minder grond dan [a-straat] 6 en veel minder grond dan [a-straat] 4 (namelijk 705 m2). Het beschikt over een garage en een berging. Dat de mogelijkheid de woning op het perceel [a-straat] 2 flink uit te bouwen een opwaarts effect heeft gehad op de verkoopprijs, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, acht het Hof niet aannemelijk gemaakt. Hiervan blijkt niets uit de aangeleverde documentatie. Wel kan uit deze documentatie worden afgeleid dat [a-straat] 2 over eenvoudige voorzieningen beschikt en een hokkerige indeling heeft.
4.7.
Het Hof acht de door belanghebbende aangedragen waardedrukkende factoren voor [a-straat] 6, namelijk asbest in het dak en gehorigheid, verdisconteerd in de verkoopprijs van [a-straat] 2. Gelet op de verschillen tussen [a-straat] 2 en [a-straat] 6 stelt het Hof de waarde van [a-straat] 6 per waardepeildatum 1 januari 2016 in goede justitie vast op € 280.000.
4.8.
Voor [a-straat] 4 heeft belanghebbende, naast de aanwezigheid van asbest en gehorigheid, nog gewezen op het recht van overpad ten gunste van [a-straat] 2 en de afstand tussen de garage en de woning van ongeveer 30 meter. Gelet op de verschillen tussen [a-straat] 2 en [a-straat] 4 en de hiervoor genoemde factoren stelt het Hof de waarde van [a-straat] 4 per waardepeildatum 1 januari 2016 in goede justitie vast op € 300.000.
4.9
De Rechtbank heeft ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte kosten. Nu het Hof het hoger beroep gegrond acht, vindt het Hof daarin aanleiding de uitspraak van de Rechtbank volledig te vernietigen en de proceskostenvergoeding opnieuw vast te stellen. Met de eventueel door de heffingsambtenaar reeds betaalde bedragen moet bij de uitbetaling rekening worden gehouden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 508 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (2 bezwaarschriften)  wegingsfactor 1  € 254 (bedrag 2019)), € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 (bedrag 2019)) en € 1.024 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 (bedrag 2019)), ofwel op € 2.556. Voor de taxatierapporten stelt het Hof de vergoeding vast op 6 uur x € 53 plus 21% btw is € 384,78. De totale proceskostenvergoeding wordt hiermee vastgesteld op € 2.940,78.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– stelt de waarde van [a-straat] 4 te [Z] per 1 januari 2016 vast op € 300.000,
– stelt de waarde van [a-straat] 6 te [Z] per 1 januari 2016 vast op € 280.000,
– vermindert de aanslagen dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.940,78,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.W. van Knobelsdorff en mr. J.P.M. Kooijmans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 26 maart 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 maart 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.