Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan
het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn GBLT(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, [X] [Z], had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel, die de waarde van zijn onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 6 had vastgesteld op respectievelijk € 320.000 en € 300.000. De heffingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn GBLT, had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op € 370.000 en € 364.000 voor het jaar 2017, met als waardepeildatum 1 januari 2016.
De rechtbank had de waarde van de onroerende zaken verlaagd, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 maart 2019 heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij berustte in de door de rechtbank vastgestelde waarden. Het Hof heeft de waarde van [a-straat] 4 vastgesteld op € 300.000 en de waarde van [a-straat] 6 op € 280.000, waarbij het Hof de eerdere taxatierapporten als onbruikbaar heeft afgewezen. Het Hof heeft ook de proceskostenvergoeding voor de belanghebbende vastgesteld op € 2.940,78 en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.