In deze zaak gaat het om de reclamebelasting die aan belanghebbende, een vennootschap onder firma, is opgelegd door de gemeente Hellendoorn voor de jaren 2015 en 2016. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De rechtbank Overijssel heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. De kern van het geschil is of de beperking van het heffingsgebied voor de reclamebelasting een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De belanghebbende stelt dat de verordeningen die de basis vormen voor de heffing, niet rechtsgeldig zijn omdat er geen objectieve rechtvaardiging voor de beperking van het heffingsgebied bestaat. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de gekozen beperking van het heffingsgebied berust op een redelijke grondslag. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar in redelijkheid heeft mogen besluiten om de opbrengst van de reclamebelasting te besteden aan activiteiten die ten goede komen aan de belastingplichtigen in het heffingsgebied. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover geen proceskostenvergoeding is toegekend, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024.