ECLI:NL:GHARL:2019:2547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
21-006535-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en vervaardigen van kinderporno met gedeeltelijke vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor verkrachting en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 mei 2015, waarbij de verdachte een 12-jarig meisje, aangeduid als [benadeelde 1], heeft gedwongen tot seksuele handelingen in een trein. De verdachte heeft de benadeelde met geweld en bedreiging gedwongen tot orale seks en heeft haar ontbloot. Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde als consistent en geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verdachte wisselend heeft verklaard en ontkende dat er sprake was van dwang. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het binnendringen van de vagina en het tonen van een mes, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de strafmaat. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op drie jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006535-17
Uitspraak d.d.: 22 maart 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 november 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-770027-16 en 08-770052-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1994,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 mei 2018, 24 augustus 2018, 2 november 2018, 15 januari 2019 en 8 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Tieman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 08-770027-16:
primair:
hij op of omstreeks 06 mei 2015 te [plaats 1] , althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten, door:
- op het NS-perron nader te noemen [benadeelde 1] onverhoeds om/bij/aan haar arm vast te pakken en/of (vervolgens) een (gereedstaande) trein(coupe) in te trekken en/of (vervolgens)
- een (trein)toilet in te duwen/drukken en/of te trekken en/of (daarbij) voornoemd (trein)toilet af te sluiten en/of (vervolgens)
- het hoofd van die [benadeelde 1] (krachtig) vast te pakken en/of (daarbij) naar beneden te duwen/drukken en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 1] een mes heeft getoond en/of (daarbij) die [benadeelde 1] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'Je moet doen wat ik zeg anders doe ik je iets aan', althans woorden van gelijke aard en/of strekking
[benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten:
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten van de ontblote borst(en) van die [benadeelde 1] en/of
- het tongzoenen van die [benadeelde 1] ;
subsidiair:
hij op of omstreeks 06 mei 2015 te [plaats 1] , althans in Nederland,
met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten:
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten van de ontblote borst(en) van die [benadeelde 1] en/of
- het tongzoenen van die [benadeelde 1] ;
Zaak met parketnummer 08-770052-17 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2015 tot en met 13 februari 2016 te [plaats 2] , in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) (15) afbeelding(en), te weten (een) (8-tal) foto('s) en/of (een) (7-tal) film(s)/video('s) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten Smartphone Dogee Voyager2 GD310)
heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn,
waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 3] 2001)
welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit (onder meer):
het oraal penetreren met de penis van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt
(bestandsna(a)m(en): [nummer 1] - foto 1 t/m 5 in toonmap) en/of
het betasten en/of aanraken van de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met de vinger(s)/hand en/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met de vinger(s)/hand en/of de mond/tong
(bestandsna(a)m(en): [nummer 1] - foto 1 t/m 5 in toonmap)
en/of
het gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) poseert/poseren in een omgeving en/of (op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd past/passen en/of waarbij nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld gebracht wordt
(bestandsna(a)m(en): [nummer 2] - foto 6 in toonmap).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (08-770052-17)

De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 08-770052-17 bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vervolging van de verdachte strijdig is met de Aanwijzing kinderpornografie van het openbaar ministerie. Het doel van die aanwijzing is het beschermen van minderjarigen tegen het in omloop brengen van materiaal waarop zij seksueel worden misbruikt. In het geval van consensuele seks, leeftijdsadequaat gedrag of verspreiding in beperkte kring is vervolging niet opportuun. Er was bovendien sprake van een gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en [slachtoffer] was op de hoogte van het feit dat er werd gefilmd, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat uit de Aanwijzing kinderpornografie van het openbaar ministerie volgt dat bij een verdenking van vervaardiging van kinderpornografie in beginsel strafrechtelijk wordt opgetreden. De enkele instemming van een minderjarige maakt dit niet anders, omdat als uitgangspunt geldt dat juist een minderjarige niet altijd goed in staat is om de gevolgen van die instemming te overzien. Dit kan eventueel anders zijn in geval van onderling seksueel contact tussen een meerderjarige en een minderjarige, indien (i) sprake is van een gering leeftijdsverschil en (ii) consensus.
De verdachte was in de ten laste gelegde periode 21 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 14 jaar oud was. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gering en zelfs groot leeftijdsverschil tussen [slachtoffer] en de verdachte, waarbij ook meeweegt de ontwikkelingsfase waarin een 14-jarige en 21-jarige zich bevinden. De gestelde omstandigheid dat [slachtoffer] wist van het filmen en daar mogelijk mee heeft ingestemd, doet daarom niet meer ter zake.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van het in de zaak met parketnummer 08-770052-17 ten laste gelegde.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide aan de verdachte tenlastegelegde feiten, conform de bewezenverklaring in het vonnis waarvan beroep.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair tenlastegelegde feit heeft zij specifiek aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde 1] consistent zijn en gedeeltelijk bevestiging vinden in de telefoongegevens, de WhatsApp-berichten en de (deels) bekennende verklaringen van de verdachte. Daartegenover staat dat de verdachte in eerste instantie heeft ontkend en vervolgens wisselend heeft verklaard, waardoor die verklaringen in zoverre – voor zover hij zichzelf daarin heeft tegengesproken – als ongeloofwaardig terzijde moeten worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat er verschillen zitten in de verklaringen van [benadeelde 1] en dat zij er belang bij had om in strijd met de waarheid te verklaren. Er is geen technisch of ander steunbewijs voor de verklaring van [benadeelde 1] voor zover het betreft de aanwezigheid van/bedreiging met een mes en het met de penis binnendringen in de vagina. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van bedreiging met een mes en andere handelingen dan pijpen en betasten
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het (consensuele) pijpen en betasten van de borsten, subsidiair als ontucht ten laste gelegd, heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd. De verdachte heeft deze handelingen immers bekend, aldus de raadsman.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 08-770052-17 ten laste gelegde. De verdachte heeft dat feit volledig bekend.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
[benadeelde 1] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Op 6 mei 2015 is zij samen met [naam] , zonder medeweten van haar ouders, naar [plaats 1] gegaan om de verdachte te ontmoeten. Op enig moment werd [naam] door de verdachte weggestuurd en gaf [benadeelde 1] haar telefoon aan hem ( [naam] ) mee. Toen [benadeelde 1] alleen met de verdachte was, werd zij onverhoeds door hem in een trein getrokken en vervolgens de wc-ruimte in geduwd. De verdachte deed de deur op slot en ging ervoor staan, zodat zij er niet uit kon. Daar begon hij haar te zoenen en te strelen, ook onder haar beha. Toen [benadeelde 1] duidelijk maakte dat zij dit niet wilde, bedreigde de verdachte haar. Vervolgens drukte hij haar hoofd naar beneden en moest zij hem pijpen. Na het pijpen deed de verdachte zijn broek en onderbroek uit en dwong [benadeelde 1] hetzelfde te doen. Daarbij toonde hij een mes en dreigde haar iets aan te doen. De verdachte dwong [benadeelde 1] tot vaginale en mogelijk anale seks, waarbij twee condooms werden gebruikt. Uiteindelijk moest [benadeelde 1] de verdachte pijpen tot hij klaarkwam in haar mond.
Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde 1] in grote lijnen en op van belang zijnde punten hetzelfde verklaard.
De verdachte heeft bekend dat hij op 6 mei 2015 samen met [benadeelde 1] in een trein is gestapt. Op de vraag van de verbalisant hoe hij daar met [benadeelde 1] op de wc is beland, heeft de verdachte geantwoord dat hij tegen [benadeelde 1] zei: “Ga naar binnen”. Ook heeft hij de wc-deur op slot gedaan. [benadeelde 1] heeft hem in de wc gepijpt en hij heeft aan haar borsten gezeten. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van het hof met grote stelligheid ontkend dat er andere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ook was er volgens hem geen sprake van dwang of bedreiging al dan niet met een mes. Hij en [benadeelde 1] zijn samen de trein in gestapt en daar heeft zij hem, op zijn verzoek, in het toilet, vrijwillig gepijpt, aldus de verklaring van de verdachte.
[naam] heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op perron 10 van het station [plaats 1] werd weggestuurd door [verdachte] (verdachte) en vervolgens op perron 1 spelletjes is gaan spelen op de telefoon van [benadeelde 1] . Hij had met [benadeelde 1] afgesproken om met de trein van 16:20 uur weer naar [plaats 3] te reizen om op tijd thuis te zijn en begon zich ongerust te maken toen [benadeelde 1] niet meer kwam opdagen.
Het hof ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er voldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen. Volgens art. 342 lid 2 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat deze steun betrekking moet hebben op de kern van het aan de verdachte gemaakte verwijt (de deels door de verdachte betwiste ontuchtige handelingen). Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron of andere bronnen.
Het hof stelt enerzijds voorop dat [benadeelde 1] gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er geen opvallende, voor de beoordeling van de tenlastelegging van belang zijnde, verschillen zijn in de door [benadeelde 1] achtereenvolgens in deze zaak afgelegde verklaringen. Er is naar het oordeel van het hof daarom op zichzelf geen enkele reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte en de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
Anderzijds merkt het hof op dat voor een bewezenverklaring is vereist dat de verklaringen van [benadeelde 1] betrouwbaar zijn en dus niet op zichzelf staan, maar steun vinden in andere bewijsmiddelen. Met andere woorden: het hof ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er voldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van een of meer van de in het primair ten laste gelegde genoemde, aan verdachte verweten, gedragingen te komen.
Het hof stelt in dit verband vast dat de verklaringen van [benadeelde 1] op de volgende punten worden ondersteund door de verklaringen van de verdachte:
  • zij zijn samen in de trein beland;
  • de verdachte heeft tegen [benadeelde 1] gezegd dat zij de wc in moest gaan;
  • de verdachte heeft de deur van de wc op slot gedaan;
  • de verdachte heeft aan de borsten van [benadeelde 1] gezeten en heeft zich door haar laten pijpen.
De vraag is vervolgens of deze seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden, zoals [benadeelde 1] zelf heeft verklaard en of er sprake is geweest van geweld, een andere feitelijkheid dan wel van bedreiging daarmee. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof wijst daarbij op de verklaring van [naam] . Daaruit blijkt dat [benadeelde 1] in een andere trein is beland dan zij met [naam] had afgesproken. Bovendien had [benadeelde 1] haar telefoon tijdelijk aan [naam] gegeven. Die omstandigheden passen bij de verklaring van [benadeelde 1] dat zij onverwachts door de verdachte bij haar arm werd gepakt en de trein in werd getrokken/geduwd en dat daarbij derhalve sprake is geweest van dwang. Het komt het hof volstrekt onaannemelijk voor dat de toen 12-jarige [benadeelde 1] vrijwillig en spontaan, met een voor haar nagenoeg wildvreemde volwassen man, in de trein richting [plaats 4] is gestapt, terwijl haar ouders niet wisten dat zij in [plaats 1] was, zij met de op haar wachtende [naam] had afgesproken dat zij samen een andere trein terug naar huis zouden nemen en zij zelfs haar telefoon niet bij zich had.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] betrouwbaar zijn – dus steun vinden in ander bewijs – ten aanzien van de door de verdachte uitgeoefende dwang, te weten het in de trein trekken en in de toiletruimte duwen van [benadeelde 1] . Om die reden volgt het hof [benadeelde 1] ook in haar op die ontuchtige handelingen betrekking hebbende verklaringen dat de verdachte:
  • [benadeelde 1] in de wc heeft geduwd;
  • de wc-deur op slot heeft gedaan en ervoor is gaan staan, en;
  • het hoofd van [benadeelde 1] heeft vastgepakt en krachtig naar beneden heeft geduwd.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde 1] door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen hem te pijpen en zich door hem te laten betasten.
Ondanks de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van [benadeelde 1] ’s verklaringen, andere verklaringen, waaronder die van verdachte, die steun geven aan (de context van) haar verklaringen en het feit dat de verdachte meerdere malen aantoonbaar onjuist heeft verklaard komt het hof niet tot een bewezenverklaring van het ook ten laste gelegde binnendringen van de vagina en het tonen van een mes nu deze specifieke en op zichzelf staande handelingen niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Naar het oordeel van het hof is het hiervoor genoemde steunbewijs voor de context van de verklaring van [benadeelde 1] – de feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [benadeelde 1] enkel door toedoen van de verdachte en geheel onvrijwillig in de trein en de toiletruimte terecht is gekomen –
daarvoorniet voldoende nu het hier specifieke andere vergaande seksuele handelingen betreft die – in tegenstelling tot het zich laten pijpen en het betasten van de borsten van [benadeelde 1] – consequent door de verdachte zijn ontkend en waarin de verklaring van [benadeelde 1] dus op zichzelf staat.
Dat de verdachte wel
een deelvan de ten laste gelegde seksuele handelingen met [benadeelde 1] heeft bekend, levert naar het oordeel van het hof in dit geval onvoldoende steunbewijs op voor het gedeelte van de verklaring van [benadeelde 1] over het tonen van een mes, geuite verbale bedreigingen en de vaginale penetraties met condooms.
Ten aanzien van laatstgenoemde seksuele handelingen kan derhalve niet worden gezegd dat dit gedeelte van haar verklaring “niet meer op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
Op grond van naderhand verricht onderzoek zijn voor die onderdelen van de verklaring van [benadeelde 1] ook geen aanwijzingen gevonden zoals bijvoorbeeld condooms en/of een mes. Forensisch lichamelijk onderzoek bij [benadeelde 1] heeft geen onderscheidende resultaten opgeleverd waaraan specifiek steun kan worden ontleend voor dit gedeelte van de aangifte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken nu daarvoor het wettig bewijs ontbreekt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair en in de zaak met parketnummer 08-770052-17 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 08-770027-16:
primair:
hij op
of omstreeks06 mei 2015 te [plaats 1] ,
althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten, door:
- op het NS-perron nader te noemen [benadeelde 1] onverhoeds
om/bij
/aanhaar arm vast te pakken en
/of (vervolgens
)een
(gereedstaande
)trein
(coupe)in te trekken en
/of (vervolgens
)
- een
(trein
)toilet in te duwen
/drukken en/of te trekkenen
/of (daarbij
)voornoemd
(trein
)toilet af te sluiten en
/of (vervolgens
)
- het hoofd van die [benadeelde 1]
(krachtig
)vast te pakken en
/of (daarbij
)naar beneden te duwen/drukken
en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 1] een mes heeft getoond en/of (daarbij) die [benadeelde 1] opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: 'Je moet doen wat ik zeg anders doe ik je iets aan', althans woorden van gelijke aard en/of strekking
[benadeelde 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten:
- het duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de mond
en/of vaginavan die [benadeelde 1] en
/of
- het betasten van de
ontbloteborst
(en
)van die [benadeelde 1]
en/of
- het tongzoenen van die [benadeelde 1];
Zaak met parketnummer 08-770052-17 (gevoegd):
hij in
of omstreeksde periode van 18 juli 2015 tot en met 13 februari 2016
te [plaats 2] , in elk gevalin Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) (een) (15) afbeelding(en), te weten (een
) (8-tal
)foto
('s
)en
/of (een
) (7-tal
)film
(s
)/video
('s
) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en) (te weten Smartphone Dogee Voyager2 GD310)
heeft vervaardigd en
/of verworven en/ofin bezit gehad
en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn,
waarbij
(telkens
)een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken
of schijnbaar was betrokken, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 3] 2001)
welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit (onder meer):
het oraal penetreren met de penis van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt
(bestandsna
(a
)m
(en): [nummer 1] - foto 1 t/m 5 in toonmap) en
/of
het betasten en/of aanraken van de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met de vinger
(s)/hand en
/of
het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen van een
(ander
)persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt met de vinger
(s
)/hand en
/ofde mond/tong
(bestandsna
(a
)m
(en): [nummer 1] - foto 1 t/m 5 in toonmap)
en
/of
het gedeeltelijk naakt
(laten
)poseren van
(een
)perso
(o
)n
(en)die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft
/hebbenbereikt, waarbij deze perso
(o
)n
(en)poseert
/poserenin een omgeving en
/of (op een wijze
)die niet bij haar
/hunleeftijd past
/passenen
/ofwaarbij nadrukkelijk de
(ontblote) geslachtsdelen en/ofborst
en en/of billenin beeld gebracht wordt
(bestandsna
(a
)m
(en): [nummer 2] - foto 6 in toonmap).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 08-770052-17 bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [benadeelde 1] , een toen 12-jarig meisje, in de wc van een trein verkracht. Hij heeft haar met een ‘spannend’ verhaal over veel geld verdienen naar het station in [plaats 1] gelokt en haar daar een trein in getrokken en vervolgens een wc in geduwd. In de door hem afgesloten wc heeft hij haar gedwongen tot (het ondergaan van) seksuele handelingen. Vervolgens heeft de verdachte de zeer jonge [benadeelde 1] zonder geld en zonder telefoon achtergelaten in de trein, waarna zij uiteindelijk in [plaats 4] is beland en daar na enige tijd is opgehaald door haar vader.
Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een minderjarig meisje. Dat zij nog altijd de gevolgen van deze traumatische gebeurtenissen ondervindt, blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van haar en haar moeder.
Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens met voorbijgaan aan het leed dat hij daarmee bij [benadeelde 1] heeft veroorzaakt. Het is zonder meer schokkend te moeten vaststellen dat hij geen enkel inzicht heeft getoond in zijn handelen noch enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor deze feiten. Integendeel, hij legt – in zijn versie van de gebeurtenissen – de verantwoordelijkheid geheel bij [benadeelde 1] .
Het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit ook in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproept.
Daarnaast heeft de verdachte kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit gehad en vervaardigd. Hierop is een destijds veertienjarig meisje te zien dat gedurende drie dagen bij de verdachte in huis verbleef.
Het moge zo zijn dat het meisje zegt hiermee te hebben ingestemd, maar de vraag is of in redelijkheid kan worden gezegd dat zij de gevolgen hiervan kon overzien. Ook dit feit rekent het hof de verdachte, die als volwassene haar – desnoods tegen haarzelf – in bescherming had moeten nemen, aan.
Het uitgangspunt in de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor verkrachting is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden .
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2019 blijkt dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Ook weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat [benadeelde 1] ten tijde van het bewezen verklaarde slechts 12 jaar oud was en dat de verdachte haar naderhand in een voor haar beangstigende situatie, ver van huis, alleen achter heeft gelaten in een trein.
Het is zorgwekkend dat de verdachte als jonge meerderjarige tot tweemaal toe seksueel overschrijdend gedrag ten aanzien van jonge meisjes heeft laten zien.
In de rapportage van 20 december 2018 heeft I.I. Schultze, GZ-psycholoog, bij de verdachte onder meer een ziekelijke stoornis in het cannabisgebruik gediagnosticeerd. Daarnaast is sprake van symptomen die doen denken aan paniekaanvallen en agorafobie. Ook is bij de verdachte een niet anders gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van de borderline, antisociale en paranoïde persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De psycholoog heeft echter geen causaal verband tussen de stoornissen en het bewezenverklaarde feit kunnen leggen.
Mede op basis van het hiervoor vermelde psychologische rapport heeft de reclassering op 1 maart 2019 een rapport uitgebracht. Daarin wordt het recidiverisico als matig-hoog ingeschat. Naar het oordeel van de reclassering is behandeling voor onder meer de persoonlijkheidsproblematiek aangewezen. De betrokkene heeft echter tegenover de reclassering én ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven niet open te staan voor reclasseringscontact.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Het hof zal daarom aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest. Deze straf is lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf nu het hof de verdachte onder 1 vrijspreekt van een substantieel gedeelte van het aan hem gemaakte verwijt.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich, vertegenwoordigd door haar moeder als wettelijk vertegenwoordiger, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 11.305,40, waarvan € 1.305,40 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.319,12. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Daarnaast is door de benadeelde partij een verzoek tot vergoeding van proceskosten à € 2.245,05 ingediend.
[benadeelde 1] was ten tijde van het bewezen verklaarde twaalf jaar oud. De gevorderde materiële schade ziet op, zo begrijpt het hof het, door haar ouders gedragen verplaatste schade zoals bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom beschouwt het hof de vordering ten aanzien van de materiële kosten als ingediend ten behoeve van de ouders zelf. Het hof zal de ouders van [benadeelde 1] daarom op de voet van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals dat (met onmiddellijke werking) geldt met ingang van 1 januari 2019, als aparte benadeelde partij beschouwen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen zoals de rechtbank heeft gedaan. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de integrale toewijzing van de proceskosten gevorderd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij (de ouders van [benadeelde 1] ) als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof zijn de volgende kosten aan te merken als toewijsbare verplaatste materiële schade ex artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek:
  • Medicijnen : € 72,53
  • Kleding : € 109,95
  • Reiskosten
o van en naar politiebureau [plaats 4]
(ophalen [benadeelde 1] ) : € 86,80
o in verband met medische onderzoeken
gesprek bij psycholoog : € 14,00 +
- Totaal : € 283,28
De hiervoor vermelde kosten komen voor vergoeding in aanmerking en zullen worden toegewezen. Het totale toe te wijzen bedrag aan materiële schade komt daarmee op
€ 283,28.
Over het hiervoor vermelde bedrag is de verdachte verplicht de wettelijke rente te betalen. In verband met de hoeveelheid kleine schadeposten waaruit dit bedrag is opgebouwd, zal het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente (schattenderwijs) bepalen op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin al die schade is geleden, te weten 20 december 2015.
De overige gevorderde materiële schade komt naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten naar de politie in verband met het strafrechtelijk onderzoek, slachtofferhulp en school zijn naar het oordeel van het hof niet het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde. Voor de gederfde inkomsten van de vader van [benadeelde 1] geldt (bovendien) dat dit geen kosten of schade betreft die [benadeelde 1] zelf had kunnen vorderen als zij die kosten/schade zelf had gemaakt/geleden. De oorzaak van het lijden van die inkomensschade is dan ook niet gelegen in zorgtaken voor [benadeelde 1] waarvoor ook een professional had kunnen worden ingeschakeld. Er is dus geen sprake van daadwerkelijke verplaatste schade als bedoeld in 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van deze schade (in totaal € 1.022,12) zal de benadeelde partij daarom in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof zal voor het aan de ouders wél toewijsbare bedrag aan schadevergoeding ad
€ 283,28 niet de schadevergoedingsmaatregel (kunnen) opleggen, aangezien de wettelijke basis daarvoor pas op 1 januari 2019 in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen en niet reeds bestond ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Het gaat hier om een wettelijke bepaling zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de voor verdachte meest gunstige bepaling moet worden toegepast. Dat is de bepaling zoals die gold vóór 1 januari 2019, waarin oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor personen die schade zoals bedoeld in art. 6:107 van het Burgerlijk Wetboek lijden nog niet mogelijk was.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof acht, gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de aard en de ernst van de (op dit moment bekende) gevolgen van het feit voor [benadeelde 1] en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, een bedrag aan smartengeld van € 5.000,-- billijk.
Ten aanzien van dit bedrag zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De verdachte is tevens verplicht tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag.
Ten aanzien van het overige bedrag (eveneens € 5.000,--) zal het hof de vordering afwijzen.
Proceskosten
Namens [benadeelde 1] is een bedrag van € 2.816,12 aan proceskosten gevorderd. Het gaat om reis- en parkeerkosten en inkomstenderving vanwege een gesprek met de officier van justitie en het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep.
Het hof stelt voorop dat volgens de Hoge Raad een redelijk wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde (proces-)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL: HR:2017:653, ECLI:NL:HR:2019:87). In civiele procedures wordt die maatstaf ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden en ook daadwerkelijk in persoon wordt, geprocedeerd. In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde van Slachtofferhulp Nederland, die ook ter terechtzitting – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – de vordering toegelicht. Daarom komen de gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten in verband met het voeren van een gesprek met het openbaar ministerie komen, in het licht van de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
Het hof zal de vordering tot vergoeding van de proceskosten dan ook in het geheel afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 240b en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair en in de zaak met parketnummer 08-770052-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair en in de zaak met parketnummer 08-770052-17 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 mei 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-770027-16 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 283,28 (tweehonderddrieëntachtig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 december 2015.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 22 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.W.P. Soons is buiten staat Mr. B.J.J. Melssen is buiten staat
dit arrest mede te ondertekenen. dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 maart 2019.
Tegenwoordig:
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. A.H.J.M. Damen, advocaat-generaal,
mr. H. Akkerman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.