ECLI:NL:GHARL:2019:2520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
200.244.167
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en proceskostenveroordeling in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn kind, [kind], geboren in 2007. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Plieger, verzoekt om wijziging van de omgangsregeling die eerder door de rechtbank Gelderland was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn, verzet zich tegen deze wijziging en heeft zelf incidenteel hoger beroep ingesteld, specifiek gericht op de proceskostenveroordeling.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar de vader's verzoek tot wijziging van de omgangsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een aanpassing van de regeling rechtvaardigden. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij de wens uitsprak om de omgangsregeling te wijzigen zodat [kind] om het weekend bij hem zou verblijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2019 werd door de vader aangevoerd dat [kind] last heeft van de overdrachtsmomenten tussen de ouders, maar het hof oordeelde dat deze situatie niet voldoende was om de omgangsregeling te wijzigen. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de vader in het ongelijk was gesteld, wat leidde tot een proceskostenveroordeling. De moeder verzocht om vergoeding van haar werkelijke proceskosten, die door het hof als redelijk werden beschouwd. Uiteindelijk werd de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de vader werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.167
(zaaknummer rechtbank Gelderland 331565)
beschikking van 21 maart 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Diepeveen-Goldhoorn te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 juli 2018;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties 1 en 2;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2019 plaatsgevonden. Namens de vader is mr. Plieger verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [woonplaats] , over wie de moeder alleen het gezag uitoefent.
3.2
Bij beschikking van 30 juni 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) de bij beschikking van dit hof van 13 juni 2013 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat [kind] bij de vader zal verblijven (voor zover nog van belang):
  • tweemaal per maand een weekeinde van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur;
  • tijdens de zomervakantie drie weken;
  • tijdens de herfstvakantie en voorjaarsvakantie twee dagen aansluitend aan het omgangsweekend;
  • tijdens de kerstvakantie afwisselend de eerste of de tweede week van zaterdag 8.30 uur tot vrijdag 17.00 uur;
  • tijdens de helft van de meivakantie overeenkomstig de regeling voor de voorjaarsvakantie (als de meivakantie één week bedraagt) of de kerstvakantie (als de meivakantie twee weken bedraagt);
  • tijdens Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag om het jaar;
  • op vaderdag van 8.30 uur tot 17.00 uur;
  • op de verjaardag van de vader, tenzij dit een schooldag betreft en [kind] bij de moeder verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de vader met [kind] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van de bij beschikking van 30 juni 2016 vastgestelde omgangsregeling afgewezen en de kosten van het geding aldus gecompenseerd dat zowel de vader als de moeder met de eigen kosten belast blijft.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader uit zijn verzoekschrift van 3 januari 2018 alsnog toe te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
De vader heeft de rechtbank in zijn verzoekschrift van 3 januari 2018 verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [kind] inhoudende dat [kind] (kort gezegd) om het weekend bij de vader verblijft van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
4.3
De moeder voert verweer en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de proceskosten.
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze de afwijzing van de verzoeken van de vader betreft, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de compensatie van de proceskosten betreft en alsnog
primairde vader te veroordelen in de werkelijke proceskosten in eerste aanleg van € 4.985,80 en in hoger beroep van € 1.200,- , althans een bedrag aan proceskosten in beide instanties dat het hof redelijk acht en
subsidiairde vader te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de moeder in beide instanties conform het liquidatietarief, zowel primair als subsidiair te voldoen binnen twee weken na betekening van de beschikking.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof het door de moeder gedane verzoek af te wijzen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 30 juni 2016 en dat bij het nemen van die beslissing ook niet is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Namens de vader is op de mondelinge behandeling aangevoerd dat [kind] last heeft van de overdrachtsmomenten vanwege de gebrekkige communicatie tussen de ouders en dat de door de vader verzochte omgangsregeling meebrengt dat geen direct contact tussen de ouders nodig is bij de overdrachtsmomenten. Het hof ziet hierin geen wijziging van omstandigheden. In de beschikking van 30 juni 2016 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de ouders het aan [kind] verplicht zijn om met elkaar in gesprek te gaan om te werken aan een verbetering van de onderlinge communicatie. Niet gebleken is dat de communicatie tussen de ouders sindsdien is gewijzigd. De stelling van de vader dat [kind] last heeft van de overdrachtsmomenten, kan niet leiden tot wijziging van de omgangsregeling. Het hof is daarbij van oordeel dat de belasting voor [kind] wordt veroorzaakt door de houding van de ouders, niet door het moment waarop de overdracht plaatsvindt.
Ook anderszins is het hof niet gebleken van een relevante wijziging van omstandigheden. Gelet hierop heeft de rechtbank het verzoek van de vader op goede gronden afgewezen.
Proceskosten
5.3
Ingevolge artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in verbinding met artikel 362 Rv, kan het hof een proceskostenveroordeling uitspreken. De rechter is bevoegd deze proceskostenveroordeling uit te spreken ten laste van een partij indien die partij ten opzichte van een andere partij kan worden aangemerkt als in het ongelijk gesteld. Of in een bepaald geval aanleiding tot zodanige veroordeling bestaat, is aan het inzicht van de feitenrechter overgelaten (Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0572).
5.4
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank bij beschikking van 30 juni 2016 een omgangsregeling vastgesteld en de ouders meegegeven te werken aan hun onderlinge communicatie. De vader heeft de rechtbank verzocht om wijziging van de vastgestelde omgangsregeling, maar heeft niet onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft hierover in de bestreden beschikking onder meer overwogen dat het verzoek van de vader lijkt te zijn ingegeven door persoonlijke motieven en wensen. Naar het oordeel van de rechtbank is evident dat [kind] meer behoefte heeft aan verbetering van de communicatie tussen de ouders dan aan de door de vader verzochte wijziging. De vader is vervolgens in hoger beroep gegaan en heeft (opnieuw) onvoldoende onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hiermee jaagt de vader de moeder onnodig op kosten en handelt de vader in strijd met het belang van [kind] . Het hof ziet hierin aanleiding om de vader als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de (werkelijke) kosten van de moeder in het geding in beide instanties.
5.5
De moeder verzoekt primair de vader te veroordelen in de werkelijke proceskosten ter hoogte van € 4.985,80 in eerste aanleg en € 1.200,- in hoger beroep. De vader heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de hoogte van de proceskosten. Gesteld noch gebleken is dat de kosten, zoals door de moeder gespecificeerd, niet redelijk zijn. Zij komen het hof als redelijk voor in een zaak als de onderhavige. Het hof zal de vader veroordelen in de werkelijke kosten die aan de zijde van de moeder zijn gemaakt.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, behoudens het volgende.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover hierin de proceskosten zijn gecompenseerd en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 april 2018, voor zover hierin de proceskosten zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van de vrouw wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 4.985,80 en wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.200,-;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 april 2018 voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, J.H. Lieber en A.E.B. ter Heide, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber en is op 21 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.