Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in het incident
3.De slotsom
4.De beslissing
26 maart 2019voor memorie van grieven;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2019 een arrest gewezen in een incident betreffende de voeging van twee verknochte zaken in hoger beroep. De appellant, een varkensvermeerderaar, had een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap [Geïntimeerde] en de dierenartsenpraktijk [Dierenartsenpraktijk]. De appellant stelde schade te hebben geleden door ondeugdelijke dieren die door [Geïntimeerde] waren geleverd en door tekortkomingen in de medische zorg door [Dierenartsenpraktijk]. De rechtbank Midden-Nederland had in eerdere vonnissen de vorderingen van de appellant afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen aan beide gedaagden.
Het hof oordeelde dat de zaken verknocht waren, omdat het feitencomplex in beide zaken deels overeenkwam, ondanks dat de juridische aspecten niet gelijk waren. Het hof wees de incidentele vordering tot voeging toe, om te voorkomen dat er uiteenlopende beslissingen zouden worden genomen in de afzonderlijke zaken. De hoofdzaak was reeds op de rol gezet voor memorie van grieven op 26 maart 2019, en het hof hield verdere beslissingen aan tot het eindarrest in de hoofdzaak.
De beslissing van het hof om de zaken te voegen was gebaseerd op artikel 222 Rv, dat stelt dat voeging kan worden gevorderd wanneer verknochte zaken aanhangig zijn bij dezelfde rechter. Het hof benadrukte het belang van een samenhangende behandeling van de zaken om de procesvoering te optimaliseren.