Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[echtgenote] , echtgenote en erfgename van de overleden[geïntimeerde 1] ,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank Gelderland, waarin de vordering van de appellant tot ontslag van de medepachter werd behandeld. De appellant, een van de broers, vorderde het ontslag van zijn broer uit de pacht van bepaalde percelen, terwijl de broer in reconventie het ontslag van de appellant vorderde. De pachtkamer had geoordeeld dat er geen gemeenschappelijke exploitatie meer was en dat de appellant tekortschiet in zijn verplichtingen als pachter. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de appellant geen agrarische onderneming drijft die voldoet aan de vereisten van bedrijfsmatige exploitatie. De appellant had geen voldoende bewijs geleverd dat hij de gepachte percelen voor landbouwdoeleinden gebruikte. Het hof bekrachtigt de beslissing van de pachtkamer en wijst de vorderingen van de appellant af, inclusief zijn verzoek om schadevergoeding. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellant opgelegd.