ECLI:NL:GHARL:2019:2460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
200.232.641
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in hoger beroep met betrekking tot non-concurrentiebedingen en vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een incidentele vordering tot tussenkomst in een hoger beroep. De zaak draait om Medicom Healthcare B.V. en Bron Company B.V., waarbij Medicom c.s. vorderingen hebben ingesteld tegen Bron en Verisoft B.V. wegens vermeende schending van non-concurrentiebedingen. De rechtbank had eerder de vorderingen van Medicom c.s. afgewezen, omdat de non-concurrentiebedingen nietig waren verklaard.

[Appellant], de echtgenote van [Geïntimeerde], heeft verzocht om tussenkomst in de procedure, omdat zij vreest dat een veroordeling van haar echtgenoot tot schadevergoeding negatieve financiële gevolgen voor haar en hun gezin kan hebben. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank in acht genomen en geconcludeerd dat [Appellant] geen belang heeft bij haar vordering tot tussenkomst, aangezien zij reeds partij is in een andere procedure die gelijktijdig loopt.

Het hof heeft de vordering tot tussenkomst afgewezen en [Appellant] veroordeeld in de kosten van het incident. Tevens heeft het hof besloten om de zaken met zaaknummers 200.232.641 en 200.233.539 te voegen, om te voorkomen dat er tegenstrijdige beslissingen worden genomen. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord en nadere memorie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.232.641
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 399302)
arrest van 19 maart 2019
in het incident ex artikel 217 Rv van
[Appellant],
wonende te [Woonplaats] ,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok,
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Medicom Healthcare Holding B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Medicom Healthcare B.V.,
beide gevestigd te Woudenberg,
appellanten, tevens verweersters in het incident tot tussenkomst,
in eerste aanleg: eiseressen,
advocaat: mr. E.H. Pijnacker Hordijk,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bron Company B.V.,
gevestigd te Woudenberg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Verisoft B.V.,
gevestigd te Woudenberg,
3.
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerden, tevens verweerders in het incident tot tussenkomst,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. G.C. Endedijk.
Eiseres tot tussenkomst zal hierna [Appellant] worden genoemd. Appellanten zullen hierna de Holding, Healthcare en gezamenlijk Medicom c.s. worden genoemd. Geïntimeerden zullen hierna Bron, Verisoft, [Geïntimeerde] en gezamenlijk Bron c.s. worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 augustus 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de incidentele memorie tot tussenkomst van [Appellant] ex artikel 217 Rv producties 1 tot en met 6,
- de memorie van antwoord in het incident tot tussenkomst van Medicom c.s.,
- de memorie van antwoord in het incident tot tussenkomst van Bron c.s.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Zoals reeds is overwogen in het tussenarrest van 7 augustus 2018 gaat het in deze zaak in het kort om het volgende. Medicom c.s. produceren en verkopen disposables voor de medische en tandheelkundige sector. Zij zijn opgericht in 1998. [Geïntimeerde] is toen general manager van Healthcare geworden. Bron, een vennootschap waarvan [Geïntimeerde] bestuurder en aandeelhouder is, [Geïntimeerde] en Medicom c.s. hebben de rechtsverhouding vorm gegeven in een aantal overeenkomsten, waarin een aantal non-concurrentiebedingen is opgenomen met een duur van 2 jaar. In onderling overleg heeft [Geïntimeerde] zijn werkzaamheden met ingang van 1 juli 2013 beëindigd. De zoon van [Geïntimeerde] en Bron hebben begin 2013 Verisoft opgericht, die zich met disposables richt op de medische en tandheelkundige sector. Medicom c.s. vorderen in deze procedure boetes, die zouden zijn verbeurd doordat Bron en [Geïntimeerde] de non-concurrentiebedingen hebben overtreden en een verklaring voor recht dat Verisoft onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 25 oktober 2017 afgewezen, omdat de non-concurrentiebedingen nietig zijn wegens strijd met artikel 101 VWEU of artikel 6 Mededingingswet, met veroordeling van Medicom c.s. in de kosten van het geding. Medicom c.s. zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven, met onderverdeling van grief 2 in vier subgrieven. In onderhavig incident heeft [Appellant] , de echtgenote van [Geïntimeerde] , op grond van artikel 217 Rv gevorderd te mogen tussenkomen.
2.2
[Appellant] is voornemens een verklaring voor recht te vorderen dat zij de overeenkomst waarin [Geïntimeerde] zich jegens Medicom c.s. hoofdelijk heeft verbonden aan de non-concurrentiebedingen buitengerechtelijk heeft vernietigd. In eerste aanleg is [Appellant] met toestemming van de rechtbank tussengekomen in de procedure tussen Medicom c.s. en Bron c.s. Doordat de rechtbank oordeelde dat de non-concurrentiebedingen nietig zijn wegens strijd met artikel 101 VWEU of artikel 6 Mededingingswet, is de rechtbank aan de inhoudelijke beoordeling van de door [Appellant] ingestelde vordering niet toegekomen. In hoger beroep wenst [Appellant] opnieuw tussen te komen, zodat zij haar vordering zoals hiervoor weergegeven opnieuw ter beoordeling kan voorleggen.
2.3
[Appellant] heeft aangevoerd dat zij om de volgende redenen belang heeft bij tussenkomst. Allereerst zou een eventuele veroordeling van [Geïntimeerde] tot betaling van boetes en/of vergoeding van schade aan Medicom c.s. financieel nadelige gevolgen hebben voor haar en haar gezin, doordat [Geïntimeerde] en [Appellant] met elkaar gehuwd zijn in gemeenschap van goederen. Te meer omdat een veroordeling volgens [Appellant] mogelijk tot een persoonlijk faillissement van [Geïntimeerde] kan leiden. Indien het hof [Appellant] echter toestaat tussen te komen en haar vordering toewijst – door voor recht te verklaren dat de overeenkomst van (mede)schuldenaarschap van [Geïntimeerde] buitengerechtelijk door [Appellant] is vernietigd – kunnen de vorderingen van Medicom c.s. niet jegens [Geïntimeerde] in persoon worden uitgeoefend. Nu [Appellant] de enige is die gerechtigd is de vernietiging op grond van artikel 1:88 jo. 1:89 BW in te roepen, is het volgens haar te meer van belang dat zij tussenkomt. Voorts is het belang bij tussenkomst er volgens [Appellant] in gelegen dat dient te worden voorkomen dat zij is aangewezen op een zelfstandige procedure tegen Medicom c.s. of dat tegenstrijdige beslissingen worden genomen indien een separate procedure wordt gevoerd.
2.4
Bron c.s. refereren zich ten aanzien van de vordering tot tussenkomst van [Appellant] aan het oordeel van het hof. Hoewel Medicom c.s. zich eveneens refereren aan het oordeel van het hof, hebben zij inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering tot tussenkomst en hebben zij de vordering waarmee [Appellant] wenst tussen te komen betwist. Volgens hen ontbreekt de grondslag van de vordering en daardoor het belang bij tussenkomst. Bovendien zou toewijzing van de vordering tot tussenkomst volgens Medicom c.s. – kort gezegd – niet doelmatig zijn en in strijd zijn met de beginselen van een goede procesorde, omdat sprake zal zijn van een aanmerkelijke vertraging van de procedure.
2.5
Het hof oordeelt als volgt. In eerste aanleg heeft [Appellant] bij incidentele conclusie tot tussenkomst gevorderd om op grond van artikel 217 Rv in de procedure te mogen tussenkomen. Deze vordering tot tussenkomst is bij tussenvonnis van 16 november 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, toegewezen, waarna [Appellant] een eigen vordering heeft geformuleerd. Bij vonnis van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht geoordeeld dat [Appellant] , gegeven de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak, geen belang meer heeft bij haar vordering. De rechtbank heeft haar daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en haar veroordeeld in de proceskosten.
2.6
Wanneer een partij in eerste aanleg is tussengekomen, is het in beginsel niet mogelijk om in hoger beroep opnieuw tussen te komen. Om in de hoger beroepsprocedure te worden betrokken, dient de in eerste aanleg tussenkomende partij in hoger beroep te komen van het vonnis in eerste aanleg. Het hof stelt vast dat [Appellant] bij appeldagvaarding van 24 januari 2018 (zie productie 1 bij de incidentele memorie tot tussenkomst van [Appellant] ) in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van 16 november 2016 en 25 oktober 2017 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft gewezen, waarin zij als tussenkomende partij procespartij was. Die zaak is bij dit hof in behandeling onder zaaknummer 200.233.539. In haar appeldagvaarding heeft [Appellant] gevorderd dat zij in haar vordering ontvankelijk wordt verklaard en dat deze zal worden toegewezen. In de memorie van grieven (zie productie 1 bij de incidentele memorie tot tussenkomst van [Appellant] ) heeft zij haar grieven tegen het vonnis beperkt tot de proceskostenveroordeling ten laste van haar en gevorderd dat het eindvonnis voor zover het die proceskostenveroordeling betreft, wordt vernietigd en voor het overige wordt bekrachtigd. Daarnaast heeft zij onder punt 15 en 16 van de memorie van grieven aangekondigd dat zij opnieuw zal tussenkomen in het door Medicom c.s. aanhangig gemaakte hoger beroep. Het hof legt deze stellingen van [Appellant] aldus uit dat zij haar positie als tussenkomende partij in hoger beroep wenst te handhaven en dat zij daarom in feite heeft gegriefd tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank. Doordat [Appellant] is opgekomen tegen de beslissing in eerste aanleg, is zij reeds partij in de hoger beroepsprocedure (die bij dit hof in behandeling is onder zaaknummer 200.233.539). Dientengevolge bestaat voor haar geen belang om bij wijze van incidentele vordering in onderhavige procedure tussen te komen. Haar vordering tot tussenkomst zal om die reden worden afgewezen.
2.7
Het hof zal [Appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incident veroordelen. Aan de zijde van Bron c.s. worden deze kosten begroot op nihil. Bron c.s. hebben zich immers bij memorie van antwoord in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof kent aan deze memorie geen punten toe. Hoewel Medicom c.s. zich eveneens refereren aan het oordeel van het hof, hebben zij inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering tot tussenkomst. Daarom zal het hof aan deze memorie toch 1 punt toekennen. De kosten aan de zijde van Medicom c.s. worden, tot aan deze uitspraak, vastgesteld op € 1.074,00 (1 punt x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
2.8
Het hof stelt vast dat de zaken met zaaknummer 200.232.641 (onderhavige zaak) en 200.233.539 tegelijk voor dezelfde rechter, tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp aanhangig zijn. In onderhavige zaak diende op 16 oktober 2018 (ambtshalve peremptoir) de memorie van antwoord te worden genomen. Wanneer deze memorie wordt genomen, zal de zaak op de rol worden gezet voor beslissing verdere voortgang hof, wat betekent dat het hof zal beoordelen of de zaak zal worden geselecteerd voor comparitie na memorie van antwoord. De zaak met zaaknummer 200.233.539 is reeds geselecteerd voor comparitie na memorie van antwoord. Beide zaken bevinden zich dus ongeveer in dezelfde fase en in beide zaken is nog geen inhoudelijke beslissing genomen in de hoofdzaak. Gelet op de doelmatigheid en het belang om uiteenlopende beslissingen te vermijden nu beide zaken hetzelfde geschil betreffen, is het wenselijk de zaken gelijktijdig te behandelen. Het hof ziet daarom aanleiding de zaken met zaaknummer 200.232.641 (onderhavige zaak) en 200.233.539 ambtshalve te voegen als bedoeld in artikel 222 Rv. [Appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld een nadere memorie te nemen.
2.9
Het hof zal de beide zaken naar de rol van
30 april 2019verwijzen voor memorie van antwoord namens Bron c.s. en voor nadere memorie namens [Appellant] .

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident tot tussenkomst:
wijst de vordering af;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het incident, tot aan de uitspraak aan de zijde van Bron c.s. vastgesteld op nihil en aan de zijde van Medicom c.s. vastgesteld op € 1.074,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
voegt de zaak met nummer 200.232.641 met nummer 200.233.539;
verwijst beide zaken naar de roldatum
30 april 2019voor memorie van antwoord namens Bron c.s en voor nadere memorie namens [Appellant] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, F.J. de Vries en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.