Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Appellant 1] ,
[Appellant 2] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Ingevolge het tussenarrest is op 20 februari 2019 een comparitie van partijen gehouden, waarvan het proces-verbaal is opgemaakt.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op de door Huurder overgelegde stukken.
3.De vaststaande feiten
- 2011: € 2.550,09 (€ 212,50 per maand)
- 2012: € 3.436,77 (€ 286,39 per maand)
- 2013: € 3.527,30 (€ 293,94 per maand)
- 2014: € 2.573,85 (€ 214,00 per maand).
In totaal gaat het om een bedrag van € 12.088,01.
- 2011: € 684
- 2012: € 1.368
- 2013: € 1.818
- 2014: € 2.978.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de strekking van het hoger beroep
Huurder heeft met betrekking tot de hoge stookkosten in zijn conclusie van antwoord onder meer het volgende aangevoerd (het hof heeft in dit citaat steeds
‘gedaagde’vervangen door Huurder, en ‘
eiser’ door Verhuurder):
de nota’s nooit eerder metHuurder
heeft besproken. Hiermee heeftVerhuurder Huurder
niet enkel met de nota’s overvallen, tevens heeftVerhuurder Huurder
de mogelijkheid ontnomen om onderzoek te kunnen verrichten naar de grote verschillen tussen het normale gebruik en het gestelde verbruik. Zulks dient niet voor rekening vanHuurder
te komen. In alle redelijkheid is niet in te zien waaromHuurder
niet al in 202[het hof leest: 2012]
over de hoge nota over 2011 is geïnformeerd. HadVerhuurder Huurder
tijdig geïnformeerd, zouHuurder
de benodigde maatregelen hebben kunnen treffen. Door dit na te laten heeftVerhuurder
zich niet gedragen zoals een goed verhuurder betaamt.
op te merken dat de betalingen welke hij heeft verricht, zien op 2012.… Huurder
heeft hierbij echter altijd in gedachte gehouden dat indien vast zou komen te staan dat er van een onjuist gebruik is uitgegaan, dit geld gerestitueerd zou worden. Van erkenning van enige vordering van andere jaren is geen sprake.’
Uit het voorgaande blijkt dat in dit geval Verhuurder met betrekking tot elk van de jaren 2011 tot en met 2014 te laat met Huurder heeft afgerekend door dit pas eind oktober 2015 te doen.
Eiser ontving zoals gezegd over de gehele periode een forse naheffing van de VvE. Over de jaren 2011 tot en met 2014 betrof dit de som van de onder punt 8 genoemde bedragen (€ 12.088,01) ….
Voor het deel van de naheffing dat de huurperiode van gedaagden betreft (vanaf 2 juli 2011), heeft hij gedaagden aangesproken. De meting in hun woning liet een zorgelijk meerverbruik zien. Gedaagden schrokken van het openstaande bedrag dat zij niet ineens konden betalen. Als oorzaak voor het meerverbruik gaven zij aan dat met name – mevrouw erg kouwelijk is en zodoende de verwarming altijd maximaal openstond. Eiser heeft zijn huurders aangeraden om liever een extra trui aan te trekken dan de verwarming zo hoog aan te zetten als zij dit niet kunnen betalen. Omdat de schuld meerdere jaren betrof en gedaagden door het uitblijven van de juiste cijfers over hun verbruik geen idee hadden dat de schuld zo hoog was opgelopen en daarop niet waren voorbereid, vond eiser het niet meer dan normaal dat huurders de schuld over een periode van enkele jaren mochten afbetalen. Overeengekomen werd dat maandelijks naast de gewone huur en servicekosten € 150,-- extra zou worden afgelost.’
forse naheffingover 2011 tot en met 2014 was. Wat daarover vóór 30 oktober 2015 wel bij partijen bekend was, heeft Verhuurder niet toegelicht, ook niet nadat Huurder in zijn conclusie van antwoord had aangevoerd dat de betalingen (over 2012) misschien wel terugbetaald zouden worden. Daarom is onvoldoende weersproken dat Huurder vóór ontvangst van de brief van 30 oktober 2015 geen rekening hoefde te houden met een naheffing met een omvang als genoemd de ingebrekestelling van 6 november 2015 (bijna € 4.000) en in de dagvaarding in eerste aanleg (€ 5.240), en evenmin met stookkosten die gemiddeld meer dan € 3.000 per jaar zouden bedragen. Huurder hoefde tot de ontvangst van de brief van 30 oktober 2015 hoogstens te rekenen op stookkosten ter hoogte van ongeveer de in het contract opgenomen servicekosten van € 114 per maand. Zelfs indien Huurder in de afspraak tot het betalen van extra bedragen van € 150 per maand (over 2012) een zekere waarschuwing had moeten lezen en zelfs indien Verhuurder vóór 30 oktober 2015 Huurder ‘
herhaaldelijk heeft aangesproken op hun stookgedrag’ is niet feitelijk toegelicht dat Huurder in die waarschuwingen reden had moeten zien om rekening te houden met een energierekening die drie keer zo hoog was als gemiddeld voor flatwoningen. Het gaat om een forse naheffing die, te meer doordat zij onverwacht kwam, een huurder in (zeer) ernstige financiële problemen kon brengen.
De grief slaagt: de vordering tot bijbetaling van € 5.240 zal worden afgewezen.
de hoogte van de schuld, de betaalmoraal en de houdingvan Huurder. Ook in het bestreden vonnis is de beweerdelijk slechte houding van Huurder opgevat als zelfstandige grond voor de ontbinding en ontruiming.
De verwijten met betrekking tot de hoogte van de schuld en de betaalmoraal houden geen stand. Het enige andere verwijt dat in dit kader past, is dat Huurder een gedeelte van de galerij, waarvoor hij kennelijk verantwoordelijk was, niet heeft schoongehouden.
Over dit verwijt heeft Huurder in zijn conclusie van antwoord aangevoerd:
- Verhuurder
- Huurder
vorderen) moet op een vergissing berusten. In plaats daarvan is duidelijk bedoeld: rechtvaardigen. Huurder heeft daarmee een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling van artikel 6:265 lid 1 BW: indien al zou blijken dat hij ‘zijn deel’ van de galerij niet heeft schoongehouden, gaat het om een tekortkoming met een zodanig beperkte betekenis dat zij de ontbinding van de huurovereenkomst met de gevolgen daarvan (ontruiming van de woning door Huurder en zijn gezin) niet rechtvaardigt. Uit de aan het hof overgelegde processtukken – er zijn geen stukken overgelegd van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen blijkt niet dat Verhuurder op dit punt heeft gereageerd nadat Huurder zich op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW had beroepen. Dit betekent dat de vorderingen tot ontbinding en ontruiming evenmin gegrond kunnen worden op de houding van Huurder. Die vorderingen blijken ten onrechte te zijn toegewezen.
Verhuurder heeft voor zijn overige vorderingen onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe.
6.De slotsom
- in eerste aanleg voor salaris van de gemachtigde € 200;
- in hoger beroep € 98,51wegens betaalde explootkosten, € 313 wegens betaalde griffierechten (in totaal € 411,51 aan verschotten) en € 2.148 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten tarief II).