ECLI:NL:GHARL:2019:2412

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
200.224.911/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een offerte voor herstelwerkzaamheden aan een woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen [appellant], h.o.d.n. Kampen Klussen, en [geïntimeerde], h.o.d.n. Stucadoorsbedrijf [geïntimeerde], over de vraag of de offerte van [geïntimeerde] gelijk is aan de uitgevoerde werkzaamheden. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, dat op 16 mei 2017 is gewezen. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [geïntimeerde] betaling vorderde voor werkzaamheden die hij had verricht aan de woning van [appellant].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] heeft op 18 juni 2015 een offerte gestuurd aan [appellant] voor herstelwerkzaamheden aan de vloer en wand in de woning van [appellant]. De offerte betrof een totaalbedrag van € 4.795,60 exclusief btw. [geïntimeerde] heeft op 24 en 25 november 2015 de werkzaamheden uitgevoerd en een factuur van € 5.443,10 inclusief btw verzonden. [appellant] heeft een betaling van € 3.000,- verricht, maar betwist de resterende factuur van [geïntimeerde].

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, waarbij hij betwist dat de offerte betrekking had op meer werkzaamheden dan waarvoor hij opdracht had gegeven. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een bedrag van € 4.060,- zijn overeengekomen voor alleen de gang en één slaapkamer. Het hof heeft de zaak aangehouden voor aktewisseling over de hoogte van de kosten voor het verven van de extra slaapkamers. De beslissing is op 19 maart 2019 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.224.911/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Assen 5193306 / CV EXPL 16-5463)
arrest van 19 maart 2019
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Kampen Klussen,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Doornbos te Groningen,
tegen:
[geïntimeerde] h.o.d.n. Stucadoorsbedrijf [geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.P. Quist te Zwijndrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 juli 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 16 mei 2017 door de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Assen, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
18 oktober 2016 en 16 mei 2017 die de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Assen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 juli 2017,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De rechtbank heeft onder 2.2 tot en met 2.5 van het vonnis van 16 mei 2017 vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.2.
[geïntimeerde] heeft een stukadoorsbedrijf en [appellant] een klusbedrijf. In die hoedanigheid heeft [appellant] regelmatig opdrachten verstrekt aan [geïntimeerde] .
3.3.
Op 7 oktober 2015 heeft [geïntimeerde] een factuur aan [appellant] verzonden ter zake werkzaamheden aan de woning aan de [a-straat 1] te [C] voor een bedrag van € 849,80. Deze factuur is door [appellant] niet betwist.
3.4.
Op 3 juni 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een offerte gevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden in de woning aan de [b-straat 2] te [C] . In een e-mail vermeldt [appellant] het volgende:
“Goedemorgen,
Betreft vloer van de gestuurde foto,s,
De gang is 5m2
En de andere slaapkamer is 14 m2
Er moet van 5m1 wand de onderzijde uitgevlakt worden hakken en repareren 10 cm hoog ongeveer.
De cement dekvloer is ook beschadigd in de gang en een strook van 1meter breed 4meter lang inde slaapkamer.
In de slaapkamer is dan ook de gietvloer 1 meter breed en 4.5 meterlang beschadigd.
De overige ruimte, s zijn 30 m2 dit zijn de extra te verfen ruimte,s
(…)”
3.5.
Naar aanleiding van deze offertevraag heeft tussen partijen een korte mailwisseling plaatsgevonden.
3.6.
[geïntimeerde] heeft op 18 juni 2015 een offerte toegezonden aan [appellant] voor een bedrag van € 4.795,60 exclusief btw. In de offerte staat het volgende:

Betreft:
Het herstellen van de vloer(en) en wand dit op de 1e verdieping.
Werkzaamheden:
De volgende werkzaamheden zullen uitgevoerd worden:
- Afplakken daar waar nodig, plaatsen stofscherm.
- Het uithalen van de losse delen, en opruwen van de gietvloer.
- Het aanbrengen van een primer en de vloer egaliseren.
- Het opschuren van de egaline en aanbrengen van een epoxy primer.
- Het aanbrengen van de rolcoat dit in 2 lagen.
- Het aflakken van de vloer.
- Het stucwerk wat los zit verwijderen, aanbrengen primer, het overzetten
van de wanden.
- Het verwijderen van de plakmaterialen en schoon opleveren van de
ruimten.
Noten:
- De te gebruiken materialen voor de vloer zijn van de Sika lijn.
- Indien de gietvloer van Polyurethaan is zal deze verwijderd moeten
worden de stelpost hiervoor bedraagt € 620,00.
Totaalprijs:
De prijs voor het herstellen van het stucwerk bedraagt € 735,60
De prijs voor het herstellen van de vloer met een rolcoat bedraagt € 4060,00
(…)”
3.7.
Op 24 en 25 november 2015 heeft [geïntimeerde] in de woning aan de [b-straat 2] te [C] werkzaamheden uitgevoerd in de gang en in een slaapkamer.
3.8.
Op 11 december 2015 heeft [geïntimeerde] een factuur verzonden voor een totaalbedrag van € 5.443,10 inclusief btw. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 19 januari 2016 een creditfactuur gestuurd voor een bedrag van € 171,-.
3.9.
[appellant] heeft een betaling verricht van € 3.000, -.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg van [appellant] gevorderd betaling van € 3.121,90 vermeerderd met rente en (incasso)kosten. Dit bedrag bestaat uit de beide facturen van
7 oktober 2015 en 11 december 2015, verminderd met een creditbedrag van € 171,- en het door [appellant] betaalde bedrag van € 3.000,-. Het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag wegens buitengerechtelijke incassokosten bedraagt € 437,19.
4.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] heeft de aan hem opgedragen werkzaamheden verricht. Het werk is deugdelijk (op)geleverd en door [appellant] aanvaard. Vóór het uitbrengen van de offerte voor de woning in [C] heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten alleen de beschadigde vloer in de gang en in een slaapkamer te herstellen. De offerte ziet dus ook alleen op het herstel van de vloer in de gang en een slaapkamer en niet op de extra te verven ruimtes.
4.3.
[appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] betwist en daartoe het volgende gesteld. [appellant] heeft op 3 juni 2015 een prijsopgave gevraagd voor herstelwerkzaamheden op de eerste verdieping van een woning, waar de vloer en wanden van een slaapkamer en de gang beschadigd waren door waterschade. De offerte had dus betrekking op werkzaamheden aan de gang en drie slaapkamers, de later verstrekte opdracht was: herstel van de gang en een slaapkamer. [geïntimeerde] heeft echter een factuur gestuurd conform offerte, maar niet conform opdracht. Op het bedrag op de factuur dient dus een bedrag in mindering te worden gebracht wegens wel in de offerte begrepen, maar niet uitgevoerde werkzaamheden. De factuur van
7 oktober 2015 is volledig voldaan door de betaling van € 3.000,-. [appellant] heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling van zijn restantbetaling van € 2.150,- aangezien hij de factuur van 11 december 2015 betwist en betaling daarvan heeft opgeschort.
4.4.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 16 mei 2017 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en daartoe het volgende overwogen. Uit de door [geïntimeerde] uitgebrachte offerte kan niet worden afgeleid dat het door [appellant] op basis van deze offerte opgedragen werk tevens omvat de aanpak van de niet-beschadigede slaapkamers in de woning te [C] . De offerte van [geïntimeerde] van 18 juni 2015 behelst immers slechts een prijsopgave voor het herstellen van de vloer(en) en wand op de 1ᵉ verdieping en nergens in deze offerte wordt gesproken over de aanpak van de twee niet beschadigde ruimtes. Volgens de kantonrechter staat vast dat [appellant] opdracht heeft gegeven op basis van de door [geïntimeerde] uitgebrachte offerte en heeft [geïntimeerde] het geoffreerde werk uitgevoerd, zodat [appellant] de daarvoor gestuurde factuur dient te betalen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft tegen dit vonnis vijf grieven aangevoerd.
Grief 1 komt op tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Aangezien het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang meer bij deze grief.
5.2.
De grieven 2 en 3 betogen in de kern dat de offerte van [geïntimeerde] betrekking had op meer werkzaamheden dan waarvoor [geïntimeerde] opdracht heeft gekregen en heeft uitgevoerd. Grief 4 bouwt hier op voort en voert aan dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] heeft afgewezen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3.
In hoger beroep is enkel nog in geschil de resterende betaling van de factuur van
11 december 2015 voor de werkzaamheden aan de [b-straat 2] te [C] . [appellant] heeft immers op enig moment € 3.000,- betaald en heeft onbetwist gesteld dat daarmee (ook) de factuur van 7 oktober 2015 (factuurbedrag € 849,80) is voldaan.
Tussen partijen is niet in geschil welke werkzaamheden [appellant] uiteindelijk aan [geïntimeerde] heeft opgedragen in de woning aan de [b-straat 2] te [C] . Partijen zijn het eens dat [geïntimeerde] enkel werkzaamheden in de gang en in één slaapkamer heeft verricht conform de uiteindelijk gegeven opdracht.
[geïntimeerde] vordert voor deze werkzaamheden betaling van € 5.443,10. Dit bedrag bestaat uit de volgende bedragen: € 735,60 voor het stucwerk, € 620,- voor het verwijderen van de polyurethaan vloer, € 4.060,- voor het herstellen van de vloer met rolcoat en € 27,50 voor het afvoeren van afval. In de kern gaat het in dit geschil om de vraag welk bedrag partijen zijn overeengekomen voor de door [geïntimeerde] uitgevoerde en uiteindelijk door [appellant] opgedragen werkzaamheden aan de vloer. Het bedrag voor stucwerk, te weten een bedrag van € 735,60 en het bedrag van € 27,50 voor het afvoeren van afval is tussen partijen dus niet in geschil.
5.4.
Op [geïntimeerde] als de partij die betaling vordert, rust de plicht om voldoende feiten te stellen waaruit blijkt dat een bedrag van € 4.680,- (€ 4.060,- + € 620,-) is overeengekomen voor de door hem verrichte werkzaamheden.
5.5.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat partijen een bedrag van € 4.060,- zijn overeengekomen voor het herstellen van de vloer in de gang en één slaapkamer. Daarnaast heeft [geïntimeerde] € 620,- in rekening gebracht voor het verwijderen van de polyurethaan vloer. Hiervoor heeft hij het volgende aangevoerd. [appellant] heeft een offerte aangevraagd voor herstelwerkzaamheden wegens waterschade. Zowel uit de meegestuurde foto’s als uit de tekst van de aanvraag heeft [geïntimeerde] afgeleid dat de offerte zich uitsluitend diende te richten op herstel van de beschadigde vloer in de gang en één slaapkamer. Daarnaast staan in de aanvraag extra werkzaamheden. Vóór het uitbrengen van de offerte heeft hij [appellant] telefonisch medegedeeld dat hij de extra ruimtes zoals weergegeven in de aanvraag niet zou verven. Waar [geïntimeerde] in zijn offerte dan ook spreekt over herstel is duidelijk dat hij het niet heeft over het verven van de overige ruimtes. Deze extra werkzaamheden zoals in de offerteaanvraag weergegeven zijn in de offerte ook niet terug te lezen, aldus nog steeds [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dan ook opdracht gekregen de werkzaamheden uit te voeren conform zijn offerte en [geïntimeerde] heeft dan ook niet minder werkzaamheden verricht dan gefactureerd.
Ook stelt [geïntimeerde] dat het verwijderen van de polyurethaan vloer bij [appellant] in rekening kan worden gebracht. [geïntimeerde] wijst daarvoor onder andere naar de laagdikte van de vloer daar die van polyurethaan dikker is dan bij rolcoat en op de e-mail van de bewoonster van het pand van 14 september 2015 (overgelegd door [geïntimeerde] bij brief van 21 februari 2017).
5.6.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft allereerst de stelling van [geïntimeerde] , dat partijen een bedrag van € 4.060,- zijn overeengekomen voor het herstellen van alleen de vloer en één slaapkamer, gemotiveerd betwist. Volgens [appellant] zijn partijen een bedrag van € 4.060,- overeengekomen voor drie slaapkamers en de gang. Hij verwijst daarvoor naar zijn offerteaanvraag van 3 juni 2015 (zie hiervoor onder 3.4) waarin de werkzaamheden voor drie slaapkamers en de gang zijn opgenomen. [appellant] betwist dat de offerte van 18 juni 2015 afwijkt van de aanvraag en dat [geïntimeerde] vooraf heeft aangegeven geen interesse te hebben in de “extra te verven ruimtes”. Volgens [appellant] valt onder het coaten van de vloer zoals aangegeven in de offerte het verven van de vloer. [geïntimeerde] heeft dit betwist. Hoe dit ook zij, in de offerte wordt zowel gesproken over het aflakken van de vloer als over het coaten van de vloer. Voor zover [geïntimeerde] heeft gesteld dat uit de offerte blijkt dat [geïntimeerde] bij [appellant] heeft aangegeven geen interesse te hebben in de extra te verven ruimtes aangezien deze post in de offerte niet is opgenomen, heeft [geïntimeerde] dit onvoldoende onderbouwd. Zowel uit de omschrijving in de offerte: “Het herstellen van de vloer(en) en wand dit op de eerste verdieping” als uit de omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden kan niet worden afgeleid dat de offerte enkel betrekking heeft op de gang en slechts één slaapkamer. Daar komt bij dat door [geïntimeerde] niet duidelijk is gesteld wanneer en wat precies is besproken in de periode tussen de offerte aanvraag op 3 juni 2015 en de offerte op 18 juni 2015 met betrekking tot de omvang van de werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft nog gewezen op de e-mail van 14 december 2015 waarin hij schrijft: “De offerte was gebaseerd op: of alles in zijn geheel met rolcoat of het beschadigde in de gietvloer. Dat laatste is uitgevoerd de factuur is dus overeenkomstig de gedane afspraak”. Ook deze e-mail biedt onvoldoende steun voor de uitleg van [geïntimeerde] dat de offerte enkel betrekking had op werkzaamheden in één slaapkamer in plaats van drie. Deze e-mail lijkt immers te suggereren dat er in de offerte twee mogelijkheden worden geboden waarop de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Uit de tekst van de offerte blijkt echter helemaal niet van een dergelijke keuze. Ook de stelling van [geïntimeerde] MvA (30) dat hij niet aan “verven” hoefde te denken, omdat de aard van de door hem uit te voeren werkzaamheden daarmee niets te maken hadden, overtuigt niet. Ook de wel verrichte werkzaamheden zijn immers geen typische stukadoorswerkzaamheden ( [geïntimeerde] is stukadoor).
Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in het licht van de gemotiveerde betwisting en het feitelijk verweer van [appellant] van oordeel dat [geïntimeerde] zijn stelling dat partijen een bedrag van € 4.060,- zijn overeengekomen voor alleen de gang en één slaapkamer, onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Het resterende deel van de offerte van € 4.680,- ziet op het verwijderen van de polyurethaan vloer (€ 620,-). [appellant] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] niet de kosten voor het verwijderen van de polyurethaan vloer in rekening mag brengen. Het hof verwerpt dit verweer aangezien [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft verricht. [geïntimeerde] heeft immers een verklaring van de bewoonster van het pand overgelegd die heeft verklaard dat de vloer een 2-componenten gietvloer is. Uit het door [appellant] overgelegde inspectieverslag volgt niet dat [geïntimeerde] de in rekening gebrachte werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De grieven slagen dan ook voor zover zij zich richten tegen de overweging van de kantonrechter dat de offerte tot het bedrag van € 4.060,- enkel zag op herstel van de vloer in één slaapkamer en de gang.
5.7.
Het dient er derhalve voor gehouden te worden dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van € 4.680,- (€ 4.060,- + € 620,-) minus de door hem redelijkerwijs in rekening te brengen kosten in verband met het verven van 30m² voor de twee extra slaapkamers.
Voor zover [geïntimeerde] nog heeft bedoeld te betogen dat het bedrag in verband met het niet verven van de overige slaapkamers gelijk is aan de uit coulance verstrekte creditfactuur van € 171,-, heeft [appellant] deze stelling gemotiveerd betwist. Omdat het hof over onvoldoende aanknopingspunten beschikt om te bepalen hoe hoog de door [geïntimeerde] in rekening te brengen kosten zijn voor het verven van 30m² vloer voor de twee extra slaapkamers, zal het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om zich bij akte over de hoogte van dit bedrag uit te laten. Daarbij dient te worden aangeknoopt bij een gebruikelijk loon, althans een redelijk loon. Desgewenst mag [appellant] bij antwoordakte op de inhoud van die akte reageren.
5.8.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachten van de aktewisseling. Het hof geeft partijen in overweging om te bezien of een minnelijke regeling in plaats van voortprocederen mogelijk is.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- verwijst de zaak naar de roldatum van
16 april 2019voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] als hiervoor onder 5.7 bedoeld;
- houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, mr. O.G.H. Milar en mr. R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.