ECLI:NL:GHARL:2019:2395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
18/00270
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden aftrek en vertrouwensbeginsel in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek in verband met kinderalimentatie. Belanghebbende had in zijn aangifte voor het jaar 2015 een bedrag van € 12.500 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd, gerelateerd aan kinderalimentatie voor zijn dochter. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrek gecorrigeerd, wat leidde tot de aanslag.

Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat hij op basis van een uitlating van een medewerker van de Belastingtelefoon mocht vertrouwen op de aftrekbaarheid van de kinderalimentatie. Het Hof overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen indien de medewerker van de Belastingtelefoon over de juiste informatie beschikte en een toezegging deed die niet in strijd is met de wet. Het Hof concludeert echter dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er een ongeclausuleerde toezegging is gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom afgewezen.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00270
uitspraakdatum:
19 maart 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2018, nummer AWB 17/3026, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 30 maart 2016 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. In deze aangifte heeft hij een bedrag van € 12.500 aan (restant) persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
2.2.
De persoonsgebonden aftrek heeft betrekking op na 2015 te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de dochter van belanghebbende [A] (geb. [in] 1998).
2.3.
In overeenstemming met de aangifte is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, waarbij aan belanghebbende een teruggave is verleend. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de persoonsgebonden aftrek gecorrigeerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor persoonsgebonden aftrek in verband met kinderalimentatie.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en tot vermindering van de aanslag.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op grond van een juiste wetstoepassing geen recht heeft op persoonsgebonden aftrek.
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij vanwege de veranderde wetgeving omtrent de aftrek van kosten voor levensonderhoud van kinderen telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. De medewerker van de Belastingtelefoon gaf aan dat hij het totaal van de (toekomstige) verplichting in verband met kinderalimentatie ineens in de aangifte IB/PVV over het jaar 2015 in aftrek kon brengen, aldus belanghebbende. Belanghebbende is van mening dat de aftrek, gelet op de genoemde uitlatingen van de medewerker van de Belastingtelefoon, moet worden toegestaan.
4.3.
De Inspecteur bestrijdt dat de medewerker van de Belastingtelefoon een dergelijke toezegging heeft gedaan.
4.4.
Het Hof overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen indien een medewerker van de Belastingtelefoon beschikt over de juiste en volledige informatie op basis waarvan hij een toezegging doet die niet zodanig in strijd is met een juiste wetstoepassing dat een belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen (vgl. HR 26 september 1979, nr. 19.250, BNB 1979/311). De bewijslast dat daarvan sprake is rust op belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende heeft niet kunnen aangeven wanneer en met wie hij het gesprek heeft gevoerd. Ook staat de inhoud van het gesprek niet vast. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de medewerker van de Belastingtelefoon een ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan, of in het kader van de voorlichtende taak van de Belastingdienst aan belanghebbende enige andere mededeling heeft gedaan, waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat de verplichting inzake kinderalimentatie aftrekbaar was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op
19 maart 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 maart 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.