Uitspraak
[appellant],
1.RTL Nederland B.V.,
RTL,
Simpel Media,
RTL c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2 augustus 2017 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De ontvankelijkheid in hoger beroep
5.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
eerste griefkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vrijheid van meningsuiting van RTL c.s. in dit geval dient te prevaleren. In de toelichting op deze grief heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten tijde van de uitzending al bijna een jaar onherroepelijk was veroordeeld. [appellant] heeft geen cassatie ingesteld tegen het in 3.5 genoemde arrest van het hof maar heeft berust in deze uitspraak en heeft in zijn zaak spijt betuigd. Verder heeft [appellant] vanaf zijn terugkeer naar Nederland zelf geen mediacontact gezocht en had hij ten tijde van de uitzending een mediaverbod, zodat hij zich niet kon verweren. Gelet op deze omstandigheden is de herhaling van de uitzending, zeker nu deze werd voorzien van een zeer beperkte, onvolledige epiloog en daarmee enkel amusement op het oog had, disproportioneel, aldus nog steeds [appellant] .
tweede en vierde griefbepleit [appellant] dat de kantonrechter niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat hetgeen in de uitzending wordt weergegeven voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal en dat de epiloog geen neutrale weergave van de procedure in hoger beroep betreft. [appellant] meent dat RTL c.s. bewust informatie heeft achtergehouden, waarmee de suggestie is gewekt dat [appellant] zich niet met de veroordeling zou verenigen. De epiloog betreft namelijk geen neutrale weergave omdat uitsluitend is vermeld dat [appellant] in hoger beroep is veroordeeld en daarbij een hogere straf heeft gekregen dan in eerste aanleg. Dat [appellant] inmiddels geen ontkennende veroordeelde meer is en dat hij via Slachtoffer in Beeld contact met het slachtoffer had, komt niet aan de orde. Op zijn minst had [appellant] naar zijn mening gevraagd behoren te zijn of had vermeld moeten worden dat [appellant] zich had berust.
derde griefricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende heeft gemotiveerd heeft gesteld dat de bedreigingen waarmee hij binnen de penitentiaire inrichting is geconfronteerd specifiek een gevolg zijn van de herhaalde uitzending in 2015. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit ook in hoger beroep echter niet voldoende toegelicht en onderbouwd. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde getuigenverklaring van [C] en het overzicht van zijn detentiehistorie zijn daartoe in ieder geval niet toereikend. Daaruit blijkt namelijk niet dat sprake is geweest van een voldoende concrete (of voorgedane) bedreiging richting [appellant] , die rechtstreeks valt toe te schrijven aan de herhaalde uitzending op 12 juli 2015. Van belang daarbij acht het hof dat informatie over de zaak van [appellant] reeds via de eerste uitzending op 8 mei 2014 en via andere mediakanalen openbaar is gemaakt. Zelfs een onbewerkte foto en de volledige naam van [appellant] in combinatie met de door hem begane zedendelicten waren voor de herhaling van de uitzending op 12 juli 2015 al op het internet te vinden. Nu [appellant] voor het overige slechts in algemene bewoordingen bewijs heeft aangeboden, zal het hof aan dat bewijsaanbod voorbij gaan.
vijfde griefwijst [appellant] op het ontbreken van toestemming van het slachtoffer en haar moeder voor de tweede uitzending. De kantonrechter heeft op dit punt overwogen dat het enkele feit dat die toestemming eventueel zou ontbreken onvoldoende gewicht in de schaal aan de zijde van [appellant] legt om de belangenafweging in zijn voordeel te doen omslaan. Ook op dit punt volgt het hof de kantonrechter in zijn overweging, waarbij het hof nog aantekent dat het al dan niet verlenen van toestemming voor de herhaalde uitzending geen persoonlijk belang van [appellant] betreft maar een belang van het slachtoffer en haar moeder op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Zij zijn echter geen partij in deze procedure.