Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellante] , en
2.[appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Indien u nog betalingen dient te verrichten aan Koops c.s. [CWB, hof]
welke betrekking hebben op de facturen van vóór 31 juli 2014, dan zal ABN AMRO Lease deze bij u innen.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het hof overweegt als volgt. Bij als productie 5 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief schrijft de advocaat van ABN dat Cosmo haar vorderingen heeft verpand aan ABN en dat bij brief van 13 januari 2015 [appellanten] c.s. op de hoogte is gebracht van deze verpanding. Hetgeen [appellanten] c.s. daar bij wijze van betwisting tegenoverstellen is onvoldoende concreet onderbouwd om aan te kunnen nemen dat van verpanding geen sprake is geweest. Ook na de overname van het leasecontract (waarmee [appellanten] c.s. blijkens de algemene voorwaarden bij voorbaat akkoord is gegaan) blijft een eerdere verpanding van de vordering door CWB rechtsgeldig. Daarom neemt het hof als vaststaand aan dat de onderhavige vordering is verpand aan ABN. Nadat de verpanding van de vordering openbaar is gemaakt, op
met CWB was afgesproken bovenop de normale leaseprijs een bedrag te betalen”. Het hof overweegt als volgt. Het leasevoorstel dateert van 11 april 2013 en ging uit van 80.000 kilometer per jaar, met een meerprijs van 7,47 eurocent per kilometer. In juli 2014, dat wil zeggen: iets meer dan een jaar later, factureerde CWB een bedrag van (afgerond) € 7.000,00 voor meer gereden kilometers. Bij ongewijzigd gebruik van de auto ligt het voor de hand dat de maandelijkse termijn met een bedrag van rond de € 500,00 zou worden verhoogd, omdat anders [appellanten] c.s. in 2018 weer een bedrag van rond de zes à zeven duizend euro verschuldigd zou worden. Een afbetalingsregeling van 14 maanden is niet heel logisch: gebruikelijker is een periode van 12 maanden. En als het openstaande bedrag van € 6.968,26 in veertien termijnen zou worden afbetaald, zou de maandtermijn € 497,73 bedragen en niet € 491,87. Ook blijkt uit geen enkel stuk dat een betalingsregeling is getroffen. Terecht wijst ABN daar op (en op de omstandigheid dat [appellanten] c.s. in de correspondentie voorafgaand aan de procedure een ander standpunt innamen). Afgezet tegen die gemotiveerde betwisting onderbouwt [appellanten] c.s. geenszins voldoende concreet waar, wanneer en exact met wie een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, hetgeen van haar wel verlangd had mogen worden nu stelplicht en bewijslast op haar rusten. Ook ontbreekt een verklaring voor de hoogte van de bedragen (die niet exact overeenkomen met het verschuldigde bedrag) en de keuze voor veertien maandelijkse betalingen. Tenslotte hebben [appellanten] c.s. niet gesteld dat de kilometeroverschrijding slechts eenmalig zou zijn geweest, noch of enig en welk deel van de hogere leaseprijs bestemd zou zijn om voor de toekomst het hogere aantal kilometers te dekken. Nu onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat, indien bewezen, een afspraak is gemaakt tussen [appellanten] c.s. en CWB dat bovenop de normale leaseprijs een extra bedrag zou worden betaald ter aflossing van de bestaande schuld, moet aan het bewijsaanbod worden voorbijgegaan. Het (bevrijdend) verweer van [appellanten] c.s. kan daarom niet slagen en de grieven II tot en met IV falen.
Voor zover al sprake is van een afbetalingsregeling van de betalingsachterstand, die in de leasetermijn zou zijn begrepen, had [appellanten] c.s. vanaf de bekendmaking van het faillissement de bedragen van de afbetaling van de betalingsachterstand aan de curator moeten betalen, of, na bekendmaking van de verpanding, aan de pandhouder van de vordering.” Het hof overweegt als volgt. Uit de brief van 30 juli 2014 volgt dat ook al bestaande vorderingen van CWB overgedragen waren aan ABN Lease, zodat het latere faillissement van CWB, op 21 augustus 2014, voor die vorderingen niet meer relevant is. Hoewel de grief in zoverre terecht is voorgesteld, kan de grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, omdat de overweging van de kantonrechter ziet op het (hypothetische) geval dat er toch een afbetalingsregeling zou zijn overeengekomen. Dat is echter niet komen vast te staan.