In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant], een meubelleverancier uit Polen, tegen [geïntimeerden] c.s., die zich bezighouden met de groothandel in huismeubilair. De zaak betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de betaling van facturen die voortvloeien uit een koopovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat het geschil een internationaal karakter heeft, aangezien [appellant] in Polen woont. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter is vastgesteld op basis van de herschikte EEX-verordening, waarbij partijen expliciet een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gemaakt.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft in 2014 creditfacturen gestuurd aan [geïntimeerden] c.s. ter waarde van € 32.150,36 vanwege gebrekkige producten. De zakelijke relatie tussen partijen is eind 2014 beëindigd. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. een bedrag van € 60.459,69 zouden betalen, maar de kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen omdat [appellant] niet de benodigde bewijsstukken had overgelegd.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering opnieuw ingediend, met de stelling dat hij de benodigde facturen en bewijsstukken nu wel heeft overgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. onvoldoende onderbouwd hebben dat zij niet verplicht zijn tot betaling, en dat hun beroep op wanprestatie niet kan leiden tot een opschorting van de betalingsverplichting. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Tevens zijn de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep toegewezen aan de respectieve partijen.