Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
"
Dat het uw Gerechtshof moge behagen om bij arrest:I het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 29 juni 2016,
Dat het uw gerechtshof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
(a) Vorderingen ten aanzien van de verrekening van het ondernemingsvermogen toe te wijzen, geconcludeerd wordt tot afwijzing van deze vordering;
(b) De voormalig echtelijke woning te verkopen op de wijze zoals de vrouw deze voorstaat af te wijzen.
Dat het uw Gerechtshof behagen om bij arrest:
2.De vaststaande feiten
"
Artikel 1.
Niet duidelijk is welke vermogensbestanddelen behoren tot de ondernemingen van de man (of waarin hij deelneemt), en welke behoren tot de boedel. Nu er twee comparities zijn gehouden en er bovendien tussentijds bij tussenbeschikking expliciet om gegevens is gevraagd ziet de rechtbank geen aanleiding om opnieuw tot aanhouding over te gaan teneinde partijen (en dan met name de man) nogmaals in de gelegenheid te stellen de relevante gegevens te overleggen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank benoeming van een onzijdig persoon als naar de Wet, welke een rol kan vervullen indien een van partijen onwillig is tot medewerking aan de verdeling, het meest aangewezen teneinde te bewerkstelligen dat partijen niet in een onverdeelde boedel blijven zitten."
De rechtbank heeft partijen bij deze beschikking gelast de tussen hun bestaande (beperkte) huwelijksgemeenschap te verdelen, waarbij een notaris is benoemd om de verdeling te bewerkstelligen en een onzijdig persoon. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.De procedure in eerste aanleg
"
5.1 Bepaalt dat partijen bij de wijze van verdeling van de woning en de afwikkeling van
4.De verdere motivering van de beslissing
De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie (de tweede grief in het incidenteel hoger beroep)
ƒ 40.000,- aan eigen geld heeft ingebracht, dat dit bedrag na verkoop van deze woning vervolgens opnieuw is geïnvesteerd in de gezamenlijke woning [c-straat] 36 te [A] en vervolgens na verkoop van die woning ook weer in de gezamenlijke woning [a-straat] 6 te [A] (de voormalige echtelijke woning). [geïntimeerde] berekent zijn vergoedingsrecht op € 144.960,-.
ƒ 40.000,- vanuit de verkoopopbrengst van de woning [b-straat] 39 te [A] heeft teruggehaald naar privé naar het oordeel van hof onvoldoende vast komen te staan.
De peildatum
De vervaltermijn
2 augustus 2011 en uit het niet instellen van hoger beroep kan niet worden afgeleid dat [appellante] afzag van haar beroep op verrekening. Dat partijen zich vervolgens pas op
29 augustus 2013 daadwerkelijk tot de (opvolger van) de bij de beschikking van 2 augustus 2011 benoemde notaris hebben gewend, maakt niet dat [geïntimeerde] er op mocht vertrouwen dat [appellante] afzag van haar vordering tot verrekening. Uit de als productie 17 bij de conclusie van antwoord overgelegde e-mail van [appellante] aan de partner van [geïntimeerde] van 15 januari 2013 en de als productie 3 bij de conclusie van antwoord overgelegde e-mail van [appellante] aan [geïntimeerde] van 29 april 2013 blijkt dat [appellante] zich ook in de tussenliggende periode is blijven beroepen op verrekening. Ook het tijdsverloop tussen de brief van de notaris van
19 september 2013 waarin hij mededeelt dat de standpunten van partijen te ver uit elkaar liggen om zijn taak als boedelnotaris te kunnen vervullen, en de dagvaarding van [geïntimeerde] door [appellante] in de onderhavige procedure op 14 juni 2014, maakt niet dat geoordeeld moet worden dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [appellante] afzag van haar vordering tot verrekening, ook niet in het licht van het feit dat [appellante] werd bijgestaan door een advocaat.
[geïntimeerde] stelt verder dat ook het feit dat hij [appellante] goed verzorgd heeft achtergelaten, doordat hij een hoge kinder- en partneralimentatie met haar is overeenkomen en heeft toegestaan dat zij in de echtelijke woning bleef wonen, maakt dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [appellante] zou afzien van haar aanspraken op grond van het verrekenbeding. Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. De vermogensrechtelijke aanspraken die [appellante] heeft op grond van het verrekenbeding moeten los worden gezien van de vraag of [geïntimeerde] [appellante] verzorgd heeft achtergelaten en uit de overgelegde stukken komen geen aanwijzingen naar voren dat [appellante] in ruil voor de overeengekomen alimentatie en het verschafte woongenot zou hebben afgezien van haar beroep op verrekening. Het hof is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat bij [geïntimeerde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [appellante] zou afzien van haar aanspraken op grond van het verrekenbeding.
Uitleg van de huwelijkse voorwaarden van partijen
* Uitsluiting van iedere vermogensrechtelijke gemeenschap naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
* Het object van de verrekening
Artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
* De aandelen in DBP en DBZ
(ƒ 7.055,22) en de korte termijn gelegen tussen ontvangst van de vergoeding en de overboeking, aannemelijk dat de overboeking van ƒ 40.000,- is gedaan vanuit de gelden van de ontslagvergoeding en dat dit deel van de ontslagvergoeding niet is besteed aan de kosten van de huishouding.
* De Oude Snik B.V.
* De vereniging Poldemar / de woning " [E] "
- de gezamenlijk bankrekening met nummer [00000] ad € 188,47;
€ 4.004,24 + € 283,55 + € 34.027,38). Daarvan bevindt zich een bedrag van € 535.152,16 onder [geïntimeerde] en een bedrag van € 34.027,38 onder [appellante] . Wanneer [geïntimeerde] een bedrag van € 250.562,39 aan [appellante] uitkeert, beschikken zij elk over de helft van het totale saldo. Het hof zal aldus beslissen. De achtste grief in het incidenteel hoger beroep slaagt gelet hierop deels en faalt deels.
Terugverwijzing
De proceskosten en de kosten van beslaglegging
5.De beslissing
12 maart 2019.