In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geldvordering in kort geding tussen Inproba B.V. en Zesty B.V. Inproba, gevestigd te Baarn, heeft Zesty, gevestigd te Rotterdam, aangeklaagd voor het betalen van onbetaalde facturen ter waarde van $ 390.216,52. Zesty had in 2018 sojaproducten aan Inproba geleverd, maar Inproba heeft deze facturen onbetaald gelaten. Inproba beroept zich op een opschortingsrecht vanwege schade die zij stelt te hebben geleden door de terugroepactie van sojasauzen die zij had geproduceerd, waarin sojapoeder van Zesty was verwerkt. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft het beroep van Inproba op opschorting verworpen en Inproba veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, met wettelijke handelsrente en proceskosten. In hoger beroep heeft Inproba drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Het hof heeft overwogen dat de vordering van Zesty voldoende aannemelijk is en dat Inproba zich niet rechtsgeldig op opschorting kan beroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de door Zesty geleverde sojaproducten voldeden aan de eisen en dat Inproba de verschuldigdheid van de facturen niet betwist. De belangenafweging viel in het voordeel van Zesty uit, omdat Inproba onvoldoende onderbouwd heeft dat er een restitutierisico aan de zijde van Zesty bestaat. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en Inproba in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.