ECLI:NL:GHARL:2019:199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
200.222.504/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige na advies van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2019, betreft het een verzoek van de moeder om een omgangsregeling met haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C.W. Duiveman, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend na een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel. De raad voor de kinderbescherming had in een briefrapport geadviseerd om het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat de noodzakelijke acceptatie van de huidige situatie door de moeder ontbreekt. De minderjarige, geboren in 2006, heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om zijn mening kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2018 waren de moeder, haar advocaat, de gecertificeerde instelling (GI) en de raad aanwezig.

Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bevestigd, waarin werd gesteld dat de moeder onvoldoende rekening houdt met de wensen van de minderjarige en dat omgang op dit moment schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De moeder heeft in het verleden niet aangetoond in het belang van de minderjarige te handelen, en er heeft sinds juli 2016 geen structurele omgang meer plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de minderjarige rust nodig heeft om de belastende gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken en dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met zijn belangen. De moeder heeft wel aangegeven contact te willen houden door middel van het sturen van kaartjes, wat door de GI niet wordt afgewezen, mits de wensen van de minderjarige in acht worden genomen. Het hof hoopt dat de moeder zich meewerkend zal opstellen in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.504/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/195052 / FA RK 16-2980)
beschikking van 10 januari 2019
inzake
[de curator] , handelende in haar hoedanigheid van curator van:
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de familie [B],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 april 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens mr. Duiveman van 27 juli 2018 met begeleidend schrijven;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
30 juli 2018 met daarbij gevoegd een raadsrapport van 27 juli 2018;
- een journaalbericht namens mr. Duiveman van 5 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Duiveman van 20 november 2018 met productie(s).
1.3
De minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in]
2006, is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft het hof laten weten daar geen gebruik van te willen maken.
1.4
Op 22 november 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder, die niet in persoon verschenen is, werd vertegenwoordigd door haar advocaat en curator. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Namens de raad is de heer [E] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in zijn (tussen)beschikking van
26 april 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht om door middel van een briefrapport advies uit te brengen over de mogelijkheid van contact tussen de moeder en [de minderjarige] , de mogelijkheden tot verbetering van de verstandhouding tussen de moeder en de GI en de voortgang van de opgestarte systeemtherapie voor [de minderjarige] , waarbij het hof de behandeling van de zaak heeft aangehouden.
2.3
De raad heeft in zijn vervolgens opgestelde briefrapport van 27 juli 2018 geadviseerd om het verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen af te wijzen. Uit het rapport blijkt dat bij de moeder de noodzakelijke acceptatie van [de minderjarige] 's thuisplek ontbreekt. Ook houdt ze onvoldoende rekening met de door [de minderjarige] gevraagde afstand en eerbiediging van grenzen door soms onverwachts en ongevraagd ergens in zijn buurt op te duiken. De strijdbare opstelling van de moeder is erg stressvol en verwarrend voor [de minderjarige] , die zelf (daarom) bezwaar heeft tegen contact met zijn moeder. [de minderjarige] ervaart haar als onvoorspelbaar en onbetrouwbaar en voelt zich bekneld tussen belangrijke volwassenen aan wie hij loyaal wil zijn. Hierdoor blokkeert hij en kan hij zich op dit moment niet openstellen voor therapie (bij [F] ). De moeder wijt de ontstane verwijdering tussen haar en [de minderjarige] vooral aan anderen en aan factoren buiten haarzelf. De raad concludeert dat zolang de huidige, onveilige context voor [de minderjarige] aanhoudt, omgang nadeel zal opleveren voor zijn ontwikkeling. De moeder dient allereerst te aanvaarden dat [de minderjarige] zijn plek heeft gevonden in het pleeggezin. Ook dient ze haar eigen verwachtingen bij te stellen en onvoorwaardelijk in te stemmen met de randvoorwaarden die [de minderjarige] zelf stelt.
2.4
Uit het dossier blijkt dat [de minderjarige] een getraumatiseerde jongen is, die is opgegroeid in een onrustige en onveilige thuissituatie vanwege overbelasting van de moeder door eigen (lichamelijke en emotionele) problemen en de langdurige echtscheidingsproblemen tussen zijn ouders. Na vele wisselingen van verblijfplaats woont [de minderjarige] inmiddels ruim vier jaar in het huidige pleeggezin, waar hij gewend is en waar het naar omstandigheden goed met hem gaat. De moeder heeft eerder niet laten zien dat zij handelt, of kan handelen, in het belang van [de minderjarige] . Sinds juli 2016 heeft er geen (structurele) omgang meer tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsgevonden (mede) omdat de moeder grote bezwaren had tegen begeleide omgang. Dit was volgens de GI noodzakelijk omdat de moeder tijdens eerdere omgangsmomenten belastende dingen tegen [de minderjarige] zei, adviezen niet opvolgde en de strijd (met de jeugdbeschermer(s)) aanging. De weerstand van de moeder tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en de veelvuldige procedures hebben een negatieve weerslag op het welzijn van [de minderjarige] en de moeder.
2.5
Gelet op het voorgaande acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] (op dit moment) in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep dan ook afwijzen.
[de minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid over wie hij wel en niet ziet en heeft nu eerst rust nodig om (met inzet van therapie) de belastende gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken.
2.6
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder aangegeven dat de door de moeder verzochte omgangsregeling (van een weekend per veertien dagen) - gelet op het raadsadvies, maar ook vanwege de huidige situatie van de moeder - op dit moment niet mogelijk is. De moeder wil wel graag een vorm van contact/verbinding met [de minderjarige] houden, bijvoorbeeld door middel van het sturen van kaartjes. De GI heeft aangegeven hier niet afwijzend tegenover te staan, mits de wensen van [de minderjarige] in acht worden genomen. Op grond van wat de advocaat en de curator van de moeder ter zitting naar voren hebben gebracht ziet het hof - ten opzichte van de zitting van 29 maart 2018 - een beweging bij de moeder in die zin dat haar strijdlust minder op de voorgrond lijkt en zij meer naar (de mogelijkheden in) de toekomst kijkt. Het hof heeft de indruk gekregen dat de moeder bezig is zich erbij neer te leggen dat [de minderjarige] (verder) in het pleeggezin zal opgroeien. De moeder heeft bij dit proces van acceptatie veel baat bij de wekelijkse hulp vanuit [G] . Niettemin vindt zij het nog moeilijk de pleegouders volledig te vertrouwen en [de minderjarige] 's plek daar te accepteren. De raad benadrukt dat het helpend zou zijn voor de situatie dat de moeder bij haar voorstel om kaartjes naar [de minderjarige] te sturen haar berusting in het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders laat doorklinken. Het hof begrijpt dat het moeilijk voor de moeder is om afstand te houden, maar het hof hoopt dat zij in het belang van [de minderjarige] haar best zal blijven doen om zich meewerkend op te stellen. In een eventuele aanloop naar contactherstel is staking van de strijd en samenwerking met de GI en de pleegouders onmisbaar.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 16 mei 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.