In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2019, betreft het een verzoek van de moeder om een omgangsregeling met haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C.W. Duiveman, heeft in hoger beroep een verzoek ingediend na een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel. De raad voor de kinderbescherming had in een briefrapport geadviseerd om het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat de noodzakelijke acceptatie van de huidige situatie door de moeder ontbreekt. De minderjarige, geboren in 2006, heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om zijn mening kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2018 waren de moeder, haar advocaat, de gecertificeerde instelling (GI) en de raad aanwezig.
Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bevestigd, waarin werd gesteld dat de moeder onvoldoende rekening houdt met de wensen van de minderjarige en dat omgang op dit moment schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De moeder heeft in het verleden niet aangetoond in het belang van de minderjarige te handelen, en er heeft sinds juli 2016 geen structurele omgang meer plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de minderjarige rust nodig heeft om de belastende gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken en dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met zijn belangen. De moeder heeft wel aangegeven contact te willen houden door middel van het sturen van kaartjes, wat door de GI niet wordt afgewezen, mits de wensen van de minderjarige in acht worden genomen. Het hof hoopt dat de moeder zich meewerkend zal opstellen in het belang van de minderjarige.