ECLI:NL:GHARL:2019:196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
200.243.313/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het kader van co-ouderschap en communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door mr. I. Wagenaar, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen eerdere rechterlijke vaststelling was over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De vader trok zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder in, waardoor dit verzoek niet verder werd behandeld. Het hof heeft de vader in zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige gevolgd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De vader voerde aan dat de communicatie met de moeder moeizaam verliep door een taalbarrière en analfabetisme, wat de zorg voor de minderjarige bemoeilijkte.

Het hof oordeelde dat de vader het beste in staat was om de zaken rondom de minderjarige adequaat te regelen en dat de inschrijving van de minderjarige op zijn adres in de Basisregistratie Personen (BRP) in het belang van de minderjarige was. De moeder had weliswaar zorgen over het verlies van grip op de situatie, maar het hof achtte voldoende waarborgen aanwezig voor haar positie. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de vader werd toegewezen, waarbij de minderjarige op het adres van de vader werd ingeschreven in de BRP.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.313/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/146563 / FA RK 16-102)
beschikking van 8 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Szirmai te Heerenveen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 mei 2016, 26 april 2017 en 25 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 6 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wagenaar van 25 september 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2018 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door mr. P.L. Verhulst (waarnemer van mr. Wagenaar). Ook de moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en door mevrouw [B] , beëdigd tolk in de Albanese taal (Wbtv-nummer [00000] ). Namens de GI is mevrouw [C] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is de heer [D] verschenen. Voorts is als toehoorder toegelaten de begeleidster van de moeder, mevrouw [E] (werkzaam bij [F] ).
Mr. Verhulst heeft een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder is [in]
2007 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij de bestreden beschikking van 25 april 2018 is - met wederzijds goedvinden van de ouders - een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] vastgesteld, waarbij [de minderjarige] op woensdag en donderdag bij de moeder en elke maandag en dinsdag bij de vader, en het ene weekend bij de moeder en het andere weekend bij de vader verblijft. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 25 april 2018 is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag afgewezen. Het hof stelt vast dat er, anders dan waar partijen en de rechtbank vanuit zijn gegaan, niet sprake is van een eerdere overeenkomst tussen partijen of rechterlijke vaststelling over het hoofdverblijf van [de minderjarige] .
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en het gezamenlijk gezag ten aanzien van [de minderjarige] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en (naar het hof begrijpt na, desgevraagd, toelichting ter zitting) het gezag van de moeder wordt beëindigd.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de door hem ingestelde verzoeken te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ter zitting van het hof heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep tot beëindiging van het gezag van de moeder ingetrokken, zodat dit hier verder onbesproken kan blijven. Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Hoofdverblijfplaats/inschrijving Basisregistratie Personen (BRP)
5.2
Ter zitting van het hof heeft de vader zijn verzoek in hoger beroep wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] gewijzigd, en verzocht om bij beschikking te bepalen dat [de minderjarige] op zijn adres zal worden ingeschreven in de BRP. Uit de toelichting van de ouders ter zitting blijkt dat het geschil zich (aldus) alleen nog toespitst op de vraag op welk adres [de minderjarige] dient te worden ingeschreven.
5.3
De vader wil dat het (post)adres van [de minderjarige] bij hem wordt bepaald en dat hij als eerste aanspreekpunt zal dienen voor officiële instanties. Hij voert hiertoe aan dat hij door de moeder niet (op tijd) op de hoogte wordt gesteld van alle informatie omtrent [de minderjarige] en dat de communicatie met de moeder moeizaam verloopt vanwege de taalbarrière en omdat zij analfabeet is. De moeder begrijpt hierdoor dingen soms niet goed en heeft altijd hulp nodig van instanties bij het lezen en beantwoorden van de post. De moeder is bang dat zij de grip over [de minderjarige] kwijtraakt en onvoldoende van informatie zal worden voorzien door de vader wanneer [de minderjarige] bij hem wordt ingeschreven. Er zijn volgens de moeder bovendien nooit problemen geweest op dit punt. De moeder onderschrijft daarnaast het standpunt van de raad dat iedere verandering in de huidige situatie - gelet op de moeizame verhouding en de verschillen tussen de ouders - een verstoring van de toch al kwetsbare balans zou kunnen betekenen.
5.4
Het hof ziet op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken aanleiding om te bepalen dat [de minderjarige] voortaan ingeschreven zal zijn op het adres van de vader. Er is sprake van een co-ouderschapsregeling tussen de ouders, waarbij zij een gelijk aandeel in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich nemen. De financiële gevolgen van de inschrijving van [de minderjarige] (recht op kinderbijslag en kindgebonden budget) spelen voor de ouders geen rol, omdat zij afspraken over de verdeling van die gelden hebben gemaakt. Het hof is van oordeel dat de vader het beste in staat is om de zaken rondom [de minderjarige] adequaat te regelen en snel te reageren op post en e-mailberichten. De moeder is afhankelijk van hulp van derden (de gezinsvoogd en persoonlijk begeleidster) bij haar administratie en (de afhandeling van) praktische kwesties. De GI heeft ter zitting aangegeven dat de moeder met deze hulp wel in staat is om zaken te regelen, maar ook dat dit vertragend werkt terwijl er een andere ouder is die direct beschikbaar is en meteen tot actie over kan gaan. Ter illustratie heeft de GI een praktijkvoorbeeld geschetst waaruit is gebleken dat een relatief simpele handeling als het invullen van een (medisch) formulier - waarbij enige voortvarendheid geboden was - een ingewikkelde kwestie tussen de ouders werd, waarin ook [de minderjarige] werd betrokken. De communicatieproblemen die tussen de ouders ontstaan alleen vanwege de post/administratie beïnvloeden niet alleen hun onderlinge verstandhouding in negatieve zin, maar zijn ook niet in het belang van [de minderjarige] , die, naarmate zij ouder wordt, zich daar steeds meer van bewust wordt. De angst van de moeder dat zij zaken onvoldoende meekrijgt wordt naar het oordeel van het hof al op adequate wijze ondervangen door de intensieve en blijvende hulpverlening die zij tweemaal per week krijgt bij haar boekhouding en overige (administratieve) zaken. Ook wordt er bovendien op dit moment met de GI gewerkt aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het ondervangen van de angst van de moeder voor het buitengesloten worden van informatie over [de minderjarige] . Het hof acht hiermee voldoende waarborgen aanwezig voor de (positie van) de moeder. Het is het hof in dit verband ook niet echt duidelijk geworden waarop het wantrouwen van de moeder en haar (vermeende) kwetsbaarheid richting de vader is gebaseerd. Alles afwegende zal het hof - mede nu er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de intenties van de vader wat betreft het regelen van zaken rondom [de minderjarige] en het informeren en betrekken van de moeder hierbij - het verzoek van de vader toewijzen.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen, de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader te bepalen, vernietigen en het verzoek van de vader om [de minderjarige] te mogen inschrijven op zijn adres in de BPR, toewijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
25 april 2018, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen;
en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] zal worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, G.M. van der Meer en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 8 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.