In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen. De zaak betreft de naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan belanghebbende, een besloten vennootschap, zijn opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2013. De inspecteur had de afdrachtvermindering onderwijs nageheven, omdat belanghebbende niet erkend was als leerbedrijf. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar van de inspecteur vernietigd. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 15 januari 2019 is het geschil besproken, waarbij de inspecteur stelde dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de afdrachtvermindering onderwijs, omdat de werknemer van belanghebbende geen beroepspraktijkvorming volgde bij een erkend leerbedrijf. Belanghebbende betwistte dit standpunt en voerde aan dat de afdrachtvermindering ook van toepassing was, ondanks het ontbreken van de erkenning als leerbedrijf.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de afdrachtvermindering onderwijs had nageheven, omdat belanghebbende zelf geen erkend leerbedrijf was en niet kon aantonen dat haar werknemer de beroepspraktijkvorming volgde bij een erkend bedrijf. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de tijdvakken 2010 en 2011, maar handhaafde de uitspraken voor de overige tijdvakken. De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.