Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verder te noemen: [verzoeker1] ,
[D]en
[E],
[F],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 26 september 2018 de verzoekers, [verzoeker1] en [verzoeker2], ontslagen als bewindvoerders en [F] benoemd als nieuwe bewindvoerder, met de beslissing dat deze uitvoerbaar was bij voorraad. De ontslagen bewindvoerders hebben hoger beroep ingesteld en verzochten om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, zodat zij hun hoger beroep konden instellen tegen een vonnis van de rechtbank waarin de vordering tot vernietiging van het testament van de moeder van de rechthebbende was afgewezen.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de verzoekers en de nieuwe bewindvoerder [F]. De verzoekers stelden dat de betrokkene belang had bij schorsing van de tenuitvoerlegging, omdat de behandeling van de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. Het hof overwoog dat de belangen van partijen moesten worden afgewogen en dat het belang van de verzoekers niet zwaarder woog dan het belang van de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof concludeerde dat de verzoekers onvoldoende hadden aangetoond dat [F] haar taak niet naar behoren uitoefende en dat er geen kennelijke misslag was die een schorsing rechtvaardigde.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing afgewezen, waarbij het belang van de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder woog dan het belang van de verzoekers. De beslissing is genomen door de rechters I.M. Dölle, J.G. Idsardi en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.