ECLI:NL:GHARL:2019:172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
200.229.320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats kinderen, zorgregeling, kinder- en partneralimentatie, verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de hoofdverblijfplaats van hun kinderen, de zorgregeling, en alimentatiekwesties na hun echtscheiding. De partijen zijn op 10 januari 2019 in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 8 september 2017 was uitgesproken. De vrouw had op 8 november 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend, en het huwelijk werd op 11 januari 2018 ontbonden. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de Jeugdbescherming, en er zijn verschillende verzoeken gedaan met betrekking tot hun verzorging en opvoeding.

Het hof heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld, waarbij de man onder andere verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en om een bijdrage in de kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om aanpassingen in de zorgregeling en alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij de man kan worden vastgesteld en heeft de zorgregeling aangepast op basis van de aanbevelingen van de Jeugdbescherming.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de behoefte van de kinderen vastgesteld en de bijdragen van beide ouders bepaald. De partneralimentatieverzoeken van de man zijn afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat hij in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, inclusief de auto’s en de woning, is ook besproken, waarbij het hof heeft bepaald dat de partijen de auto’s met gesloten beurzen moeten verdelen en dat de woning verkocht moet worden met een verdeling van de overwaarde.

De uitspraak van het hof is gedaan met inachtneming van de belangen van de kinderen en de financiële situatie van beide partijen, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhemafdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.229.320 en 200.229.325
(zaaknummers rechtbank 310930 en 316943)
beschikking van 10 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man dan wel de vader,
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw dan wel de moeder,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens te Vleuten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 8 september 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 december 2017;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een brief van Jeugdbescherming Gelderland Regio Midden te Ede (verder: de GI) van 26 februari 2018 met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 31 mei 2018 met als bijlagen een akte wijziging petitum en producties;
- een journaalbericht van mr. Van Haaren van 24 augustus 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 24 augustus 2018 producties;
- een journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 24 augustus 2018 met producties; - een brief van de GI van 3 september 2018;
- een journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 27 augustus 2018 met productie.
2.2
Na te melden minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken tot vaststelling van hun hoofdverblijfplaats en een zorgregeling, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn verschenen [medewerker RvdK] , namens de raad voor de kinderbescherming regio Gelderland (verder: de raad), en [medewerker G.I.] , gezinsvoogd, namens de GI.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 28 september 2018 met bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn de ouders van:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] 2001,
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] 2003, en
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum] 2006.
3.2
De vrouw heeft op 8 november 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen partijen en nevenvoorzieningen getroffen. Het huwelijk van partijen is op 11 januari 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van ‘s-Gravenhage.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 maart 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze termijn is verlengd tot 27 maart 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna ook: de zorgregeling), de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de man (hierna ook: partneralimentatie) en (de wijze van) de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4.2
De man is met zes ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling, grief 2 op de kinderalimentatie, grief 3 op de partneralimentatie en de grieven 4, 5 en 6 zien op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft die onderdelen en (verkort weergegeven):
- te bepalen dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijf bij de man hebben althans een evenredige zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijven dan wel, subsidiair, een zoveel mogelijk gelijkwaardige regeling door het hof te bepalen, met als minimum de bij de bestreden beschikking bepaalde regeling,
- te bepalen dat de vrouw aan de man € 500,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen althans een door het hof te bepalen bijdrage, niet lager dan het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 46,- per kind per maand,
- te bepalen dat de vrouw aan de man € 1.500,- per maand aan partneralimentatie zal betalen althans een door het hof te bepalen bijdrage, niet lager dan het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 130,- per maand,
- de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform de bestreden beschikking behoudens wat betreft de auto Ford Focus, kenteken [kenteken] , (hierna: de Ford Focus) de gezamenlijke bankrekeningen van partijen en de aanslag Inkomstenbelasting 2016 en de wijze van verdeling daarvan vast te stellen zoals in het beroepschrift onder de punten 23 tot en met 25 opgenomen,
- kosten rechtens.
4.3
De vrouw is op haar beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op de zorgregeling, grief 2 op de kinderalimentatie, grief 3 op de partneralimentatie, grief 4 op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en grief 5 op de proceskosten. Zij verzoekt het hof (bij akte wijziging petitum) – in het principaal hoger beroep – de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en dan wel deze af te wijzen en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het onder 4.3 (eerste drie gedachtestreepjes), 4.4, 4.5 en 4.9 en (verkort weergegeven):
- te bepalen dat [kind 3] een weekend per twee weken van vrijdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur bij de man zal verblijven en de man op te leggen dat hij zich ervoor zal inzetten dat [kind 3] op de zaterdag naar haar hockeywedstrijd kan gaan,
- te bepalen dat de zorgregeling met [kind 1] en [kind 2] nader zal worden bepaald door de GI,
- te bepalen dat de vakantie- en de feestdagenregeling nader zal worden bepaald door de GI,
- de vrouw vervangende toestemming zal verlenen om in de zomervakantie 2018 met de kinderen op vakantie te gaan naar Italië,
- ten aanzien van de kinderalimentatie te bepalen dat de vrouw volledig in de behoefte van de kinderen zal voorzien,
- ten aanzien van de partneralimentatie te bepalen dat de man volledig in zijn behoefte kan voorzien dan wel dat de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de man te voorzien dan wel, subsidiair, indien het hof wel partneralimentatie vaststelt, deze te limiteren dan wel op nihil te stellen na verloop van één jaar,
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (zoals in de bestreden beschikking opgenomen in overweging 4.6) aan te vullen en
- de vrouw toestemming te geven om de Ford Focus te gelde te maken op basis
van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW)en de opbrengst bij helfte te verdelen,
- de man op te leggen de Ford Focus af te leveren bij de woning van partijen waarbij de schade gerepareerd dient te zijn en de man de sleutels en benodigde papieren voor verkoop van de auto aan de vrouw zal overdragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag of een deel daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-,
- de man te verplichten om – nadat een derde een bod van minimaal € 330.000,- heeft gedaan – medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een koopovereenkomst waarbij de woning aan de [adres] (hierna: de woning) aan voornoemde derde wordt verkocht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-
voor iedere dag of deel daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-,
- de man te verplichten medewerking te verlenen aan de levering van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-,
- te bepalen dat de in deze te wijzen beschikking in de plaats treedt van de
hiervoor bedoelde door de man te verlenen medewerking op basis van artikel 3:300 BW, indien hij in gebreke blijft aan deze verplichting(en) te
voldoen.
- te bepalen dat de man medewerking verleent aan de volgende onderwerpen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of deel daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-:
1. de maandelijkse betalingen van € 109,- per maand voor de wegenbelasting en
de verzekering van de Ford Focus per peildatum met terugwerkende kracht aan de vrouw te voldoen en de toekomstige maandelijkse betalingen tot het moment dat de auto zal zijn verkocht en overgedragen,
2. de waarde van de motor Yamaha Diversion, met kenteken [kenteken] , (hierna: de motor) vast te stellen op een bedrag van € 750,-, de motor aan de man toe te delen, hem te verplichten de motor op te komen halen en de helft van de waarde (€ 375,-) aan de vrouw te voldoen,
3. het saldo op de peildatum van de bankrekening op naam van de man (met
nummer [bankrekeningnummer] ) aan de vrouw te overleggen en de helft van dit saldo aan de vrouw te voldoen,
4. de helft van de aanslag Inkomstenbelasting 2016 (€ 353,50) aan de vrouw te voldoen,
5. de helft van de kosten ter zake Huismerkenergie (€ 176,-) aan de vrouw te voldoen,
6. de waarde van de levensverzekering van partijen op te vragen en aan de vrouw te overleggen waarna de man de helft van deze waarde aan de vrouw dient te voldoen,
7. de uitvaartverzekering op naam van de man te splitsen zodat de vrouw een
uitvaartverzekering op haar naam gesteld zal krijgen,
- de man te verplichten tot terugbetaling van hetgeen aan hem teveel aan partneralimentatie is voldaan met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers,
- de man te veroordelen in de kosten van het geding.
4.4
De man verzoekt het hof in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en aanvullend, in het principaal hoger beroep, te bepalen dat:
- de vrouw aan de man dient te vergoeden de wegenbelasting en verzekeringspremie ten behoeve van de auto Opel Corsa met kenteken [kenteken] (hierna: de Opel Corsa) vanaf 11 november 2016, in totaal € 1.105,- tot en met april 2018 en € 65,- per maand met ingang van mei 2018 tot overschrijving van de Opel Corsa op naam van de vrouw heeft plaatsgevonden,
- de vrouw aan de gemeenschap dient te vergoeden de waardevermindering van de woning door achterstallig onderhoud sinds 11 november 2016, voorlopig begroot op € 30.000,-, waarvan de vrouw de helft aan de man dient te betalen dan wel dient te verrekenen bij verkoop van de woning,
- de vrouw aan de man dient te vergoeden de door hem betaalde abonnementskosten van KPN-internet over de maanden februari en maart 2017, in totaal € 170,33.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw stelt dat zij, gelet op artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in samenhang met zowel artikel 130 Rv als artikel 362 Rv, het recht heeft als oorspronkelijk verzoekster in eerste aanleg (de gronden van) haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen. Volgens de vrouw liggen haar aanvullende verzoeken in hoger beroep in het verlengde van haar verzoeken in eerste aanleg en zijn deze daarom niet in strijd zijn met de goede procesorde. Daartegenover moet de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn aanvullende verzoeken in het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, omdat het daarbij gaat om nieuwe grieven die zijn voorgedragen in strijd met de tweeconclusieregel dan wel de goede procesorde, aldus de vrouw. De man betoogt dat juist de vrouw een groot aantal verzoeken doet dat niet – voor het eerst – in hoger beroep kan worden gedaan.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Grieven en veranderingen of vermeerderingen van het verzoek in hoger beroep dienen in beginsel bij beroep- of verweerschrift te worden aangevoerd respectievelijk plaats te vinden (HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771). Het hof acht de aanvullende verzoeken van beide partijen – bij wege van uitzondering op de tweeconclusieregel – toelaatbaar, aangezien daaraan nieuwe ontwikkelingen en gewijzigde omstandigheden ten grondslag liggen, deze verzoeken ertoe strekken te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken gegevens zou moeten worden beslist en partijen tegen de verzoeken over en weer (inhoudelijk) verweer hebben kunnen voeren en ook hebben gevoerd. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is daarom in dit geval geen sprake.
Het voorgaande geldt niet voor het verzoek van de man (in zijn verweerschrift in het incidenteel hoger beroep) te bepalen dat de vrouw de waardevermindering van de woning door achterstallig onderhoud sinds 11 november 2016, voorlopig begroot op € 30.000,-, aan de gemeenschap dient te vergoeden. Dit verzoek is een zelfstandig (tegen)verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv.
Daarnaast overweegt het hof dat het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man medewerking verleent aan (de uitvoering van) de verdeling van de gemeenschap op straffe van verbeurte van dwangsommen ook voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan op grond van artikel 611a lid 2 Rv.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
5.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aangegeven in te zien dat vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem niet (langer) haalbaar is. Het hof zal zijn daartoe strekkende verzoek dan ook afwijzen.
5.4
Wat betreft het verzoek van partijen tot vaststelling van een zorgregeling overweegt het hof het volgende. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI en de kinderrechter heeft – met wijziging van de bij de bestreden beschikking vastgestelde regeling – bij beschikking van 17 september 2018 een nieuwe zorgregeling vastgesteld, welke beschikking overeenkomstig de ter zitting gemaakte afspraak aan het hof is toegezonden (bij voormeld journaalbericht van mr. Van den Heuvel-Beerens van 28 september 2018). Het hof kan zich verenigen met de bij die beschikking vastgestelde regeling en zal deze dienovereenkomstig vaststellen. Wel merkt het hof op dat – waar is bepaald dat [kind 3] om het weekeinde naar de vader gaat van vrijdagavond 17.30 uur, waarbij de kinderen bij de vader eten, tot en met de zondag daaropvolgend tot 17.30 uur, waarbij de kinderen bij de moeder eten – kennelijk is bedoeld: waarbij [kind 3] bij de vader eet, respectievelijk: waarbij [kind 3] bij de moeder eet. In zoverre zal het hof de regeling aanpassen.
5.5
De moeder heeft haar verzoek tot vervangende toestemming om in de zomervakantie 2018 met de kinderen op vakantie te gaan naar Italië ingetrokken, zodat dit geen bespreking behoeft.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
5.6
Ter zitting hebben partijen ingestemd met het voorstel van het hof om – evenals de rechtbank – uit te gaan van een behoefte aan kinderalimentatie (in 2017) van € 1.552,- per maand (€ 518,- per kind per maand).
5.7
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van partijen uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde financiële gegevens en netto besteedbare inkomens, nu deze nauwelijks zijn gewijzigd.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een te hoge eindejaarsuitkering. Blijkens de overgelegde salarisstroken bedraagt (de inhouding ten behoeve van) de eindejaarsuitkering wel degelijk ruim € 500,- bruto per maand. Dit bedrag komt, opgeteld over een heel jaar, ook overeen met een extra maandsalaris (dertiende maand).
Anders dan de vrouw ter zitting nog heeft betoogd, ziet het hof geen aanleiding om rekening te houden met lagere dan de forfaitaire woonlasten aan de zijde van de man. Het uitgangspunt van het forfaitair systeem voor de bepaling van de kinderalimentatie is dat aan de onderhoudsplichtige ouder(s) met het draagkrachtloos inkomen een budget voor hun noodzakelijke kosten (zoals de woonlasten en ziektekosten) wordt toegerekend en dat binnen dat budget eigen keuzes mogelijk (moeten) zijn, waardoor wordt bevorderd dat een wijziging in lasten van de onderhoudsplichtige ouder niet onmiddellijk tot een wijziging van de geldende bijdrage leidt. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat de feitelijke woonlasten van de man op dit moment (noodgedwongen) lager zijn dan het forfaitaire bedrag geen aanleiding vormt om slechts met die lagere lasten rekening te houden.
5.8
Het hof volgt verder de draagkrachtvergelijking zoals door de rechtbank is vastgesteld. De draagkracht van de man en de vrouw tezamen is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Na vergelijking dient de man bij te dragen in de kosten van de kinderen met in totaal € 251,- per maand en de vrouw met in totaal € 1.301,- per maand.
5.9
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de mate waarin de man en de kinderen contact hebben met elkaar. Het hof houdt, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.4 is overwogen met betrekking tot de zorgregeling en ervan uitgaande dat partijen zich ervoor zullen inzetten dat ook [kind 1] en [kind 2] contact met hun vader hebben, wat betreft [kind 1] en [kind 2] rekening met een zorgkortingspercentage van 5% en wat betreft [kind 3] van 15%. Het bedrag van de zorgkorting, in totaal (€ 25,90 + € 25,90 + € 77,70 =) € 129,50 per maand, wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen aan kinderalimentatie, omdat de partijen samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
5.1
Naar rato van zijn draagkracht zal de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen worden vastgesteld op € 121,50 per maand. Gelet op de wettelijke onderhoudsplicht van ouders (artikelen 1:392 BW en 1:395a BW) zal het hof dit vaststellen, ondanks het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij volledig in de kosten van de kinderen zal voorzien.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat de grief 2 in het principaal hoger beroep faalt en grief 2 in het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
Ten aanzien van de partneralimentatie
5.12
Het meest verstrekkende verweer van de vrouw in hoger beroep tegen het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie is haar verweer dat de man in staat moet worden geacht in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De man betwist dat.
5.13
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de man kan worden vastgesteld op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk. Volgens de man heeft de rechtbank echter ten onrechte de inkomens van partijen over 2015 tot uitgangspunt genomen in plaats van het (hogere) gezinsinkomen in 2016. Met de vrouw is het hof van oordeel dat moet worden uitgegaan van het gezinsinkomen van 2015, omdat partijen gedurende 2016 reeds feitelijk in een echtscheidingssituatie verwikkeld waren, de vrouw op 22 augustus 2016 verzoeken tot voorlopige voorzieningen heeft ingediend en de man in november 2016 de woning heeft verlaten. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de inkomsten en het uitgavenpatroon gedurende de laatste jaren van het huwelijk bepalend zijn voor de hoogte van de behoefte; dat de vrouw in de zomer van 2016 een nabetaling van in de jaren daarvoor te weinig betaald loon heeft ontvangen, kan daarom niet leiden tot een ander oordeel.
5.14
Uit het voorgaande volgt dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de man kan worden gesteld op het door de rechtbank vastgestelde bedrag (na indexering in 2017) van € 2.186,- netto per maand en dat de aanvullende behoefte van de man aan partneralimentatie € 360,- netto per maand bedraagt, welk bedrag door de vrouw in hoger beroep nader is berekend op € 371,- netto per maand. Dat moet worden uitgegaan van een hoger gezinsinkomen heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet (nader) onderbouwd.
5.15
De man stelt dat hij niet geheel in die behoefte kan voorzien, gelet op zijn leeftijd (hij is 53 jaar oud) en opleiding (LTS). Hij werkt al jarenlang 24 uur per week, waardoor de vrouw fulltime kon werken en hij het grootste deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich nam, en er zijn geen mogelijkheden op korte termijn veel meer inkomen te verwerven. Daarbij ontvangt hij bij de gemeente Wageningen een relatief goede beloning, aldus de man. Ter zitting in hoger beroep heeft de man daaraan toegevoegd dat het onzeker is geworden of zijn afdeling en werk in de huidige vorm blijven bestaan. De vrouw betwist de stellingen van de man en voert aan dat de man zijn parttime werk kan uitbreiden dan wel elders inkomsten kan verwerven.
5.16
Naar het oordeel van het hof moet de man in staat worden geacht in redelijkheid voldoende inkomsten te kunnen verwerven om volledig te voorzien in zijn aanvullende behoefte. Ook wanneer uitbreiding van zijn arbeidsuren bij de gemeente niet mogelijk is, heeft hij voldoende verdiencapaciteit om elders inkomsten uit arbeid te verwerven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de man niet langer de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft, zodat in zoverre geen beletselen bestaan om meer dan 24 uur per week te werken. Dat de man wegens de echtscheiding en de daarmee samenhangende problemen stress ervaart waardoor het moeizaam gaat in zijn werk, zoals ter zitting in hoger beroep nog is aangevoerd, acht het hof aannemelijk, maar dat kan – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet leiden tot de conclusie dat de man niet in staat is meer dan 24 per week te werken. Dat de man op grond van zijn fysieke gesteldheid niet in staat is extra uren (elders) te werken, is gesteld noch gebleken. De man heeft verder niet aangetoond dat hij aan zijn inspanningsverplichting om in eigen onderhoud te voorzien heeft voldaan. Inmiddels heeft de man naar het oordeel van het hof ook voldoende tijd gehad om zich in te stellen op de veranderde situatie.
5.17
Nu het hof van oordeel is dat de man zijn behoeftigheid niet heeft aangetoond, komt het hof niet toe aan een bespreking van hetgeen partijen verder over de draagkracht van de vrouw naar voren hebben gebracht. Het hof zal het verzoek van de man om partneralimentatie vast te stellen alsnog, met ingang van de datum van deze beschikking, afwijzen.
5.18
Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken van de vrouw strekkende tot limitering dan wel nihilstelling van de partneralimentatie en tot terugbetaling van hetgeen de man aan partneralimentatie met ingang van 11 januari 2018 (de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers) heeft ontvangen, geen bespreking behoeven.
Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
5.19
Wat betreft de verzoeken tot verdeling van de Ford Focus en de Opel Corsa en tot verrekening van de in verband met die auto’s gemaakte kosten overweegt het hof het volgende. Gebleken is dat de man de beschikking heeft over de Ford Focus, waarvan het kentekenbewijs op naam van de vrouw is gesteld en dat de vrouw de beschikking heeft over de Opel Corsa, waarvan het kentekenbewijs op naam van de man staat. Mede daarom zal het hof bepalen, zoals ook met partijen ter zitting is besproken, dat partijen de verdeling van de auto’s met gesloten beurzen afwikkelen, in die zin dat partijen overgaan tot en medewerking verlenen aan overschrijving van de Ford Focus op naam van de man en de Opel Corsa op naam van de vrouw en dat partijen ter zake daarvan over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, zowel met betrekking tot de waarde als de met die auto’s verband houdende kosten.
5.2
Met betrekking tot de verdeling van (de saldi van) de bankrekeningen stelt de man dat de vrouw vóór de peildatum ongeveer € 4.000,- heeft opgenomen van een gezamenlijke rekening en dat zij hem daarom wegens benadeling € 8.421,- (in plaats van € 6.421,-) verschuldigd is. De vrouw stelt op haar beurt dat de man ná de peildatum (in de periode november/december 2016) € 4.000,- heeft onttrokken aan de gezamenlijke rekening en dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op het bedrag dat hem toekomt.
5.21
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw gehouden is de helft van het saldo van de bankrekeningen op de peildatum, 8 november 2016, van in totaal € 12.842,- (ofwel € 6.421,-) wegens overbedeling aan de man te voldoen. Dat partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken, is gesteld noch gebleken. De man heeft zijn stelling dat sprake is van benadeling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Partijen hebben het hof verder onvoldoende gegevens verschaft om te beoordelen of en in hoeverre tussen hen verrekeningen moeten plaatsvinden, zodat hun aanvullende verzoeken over en weer zullen worden afgewezen.
5.22
Wat betreft de Inkomstenbelasting 2016 is inmiddels de definitieve aanslag ontvangen, zodat duidelijk is wat partijen dienen te betalen. De hiermee verband houdende verzoeken behoeven daarom geen bespreking.
Ten aanzien van de woning
5.23
Partijen hebben ook ter zitting in hoger beroep geen overeenstemming weten te bereiken over (de wijze van) de verkoop van de woning. Het hof ziet voldoende aanleiding het verzoek van de vrouw haar te machtigen de woning te verkopen en alle handelingen te verrichten die daarvoor noodzakelijk zijn, toe te wijzen onder de navolgende bepalingen.
Het hof zal bepalen dat de woning aan de [adres] zal worden verkocht aan een derde via de reeds ingeschakelde makelaar. Deze makelaar zal voor partijen de vraag- en laatprijs en de verdere bepalingen waaronder de koop en de levering plaatsvinden bindend bepalen. Partijen dienen een eventuele overwaarde, te weten het bedrag waarvoor de woning wordt verkocht minus de hypothecaire lening(en) minus alle kosten die verbonden zijn aan de eigendomsoverdracht (inclusief de eventuele notaris- en kadasterkosten voor zijn werkzaamheden, voor zover deze ten laste van de verkoper komen), bij helfte te delen. Eveneens dienen partijen te delen de waarde ten tijde van de overdracht van de echtelijke woning van de aan de hypotheek gekoppelde spaarrekening bij de SNS-bank. Partijen dienen ieder de helft van een eventuele restschuld voor hun rekening te nemen.
Deze uitspraak van het hof zal, voor zover deze betrekking heeft op de verkoop van de woning en de uitvoering daarvan, op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treden van de medewerking van de man aan zowel de overeenkomst van koop en verkoop als van de notariële akte van levering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- wat betreft de koopovereenkomst:
a. de makelaar heeft partijen uitgenodigd de door hem opgestelde koopovereenkomst (met de bindende koopsom en verdere bepalingen) op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft aan hen ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze overeenkomst en van de daarbij horende conceptakte van levering toegezonden en
b. de man werkt niet uiterlijk op het door de makelaar vastgestelde tijdstip mee aan de ondertekening van deze overeenkomst;
- wat betreft de akte van levering:
a. de notaris heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft aan hen ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte en een afrekening toegezonden en
b. de man werkt niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip mee aan de ondertekening van deze akte.
5.24
Nu het hof zal bepalen dat deze beschikking in de plaats treedt van de
hiervoor bedoelde door de man te verlenen medewerking op basis van artikel 3:300 BW, bestaat geen aanleiding de man te verplichten medewerking te verlenen aan de levering van de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom, zoals door de vrouw verzocht.
5.25
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man medewerking verleent aan uitvoering van de verdeling op straffe van verbeurte van een dwangsom ligt ten aanzien van na te melden onderdelen voor toewijzing gereed:
- (2) de waarde van de motor vast te stellen op een bedrag van € 750,-, de motor aan de man toe te delen en hem te verplichten de motor op te komen halen;
- (3) het saldo op de peildatum van de bankrekening op naam van de man (met nummer [bankrekeningnummer] ) aan de vrouw te overleggen en de helft van dit saldo aan de vrouw te voldoen;
- (7) de uitvaartverzekering op naam van de man te splitsen zodat de vrouw een uitvaartverzekering op haar naam gesteld zal krijgen.
Het hof zal de hoogte van de dwangsom vaststellen op € 100,- per dag of dagdeel dat de man niet aan deze veroordeling zal voldoen, tot een maximum van € 5.000,-,
5.26
Met betrekking tot de onderdelen wegenbelasting en verzekering van de Ford Focus (1) respectievelijk de aanslag Inkomstenbelasting 2016 (4) verwijst het hof naar rechtsoverweging 5.19 respectievelijk 5.22. Wat betreft de waarde van de levensverzekering van partijen (6) heeft de advocaat van de vrouw ter zitting verklaard dat zij de verzochte opgave inmiddels heeft gekregen, zodat dit onderdeel eveneens buiten beschouwing kan blijven. Ingevolge artikel 611a lid 1 Rv kan geen dwangsom worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom, zodat het verzochte wat betreft de voldoening van de helft van de waarde van de motor (€ 375,-) en de helft van de kosten ter zake Huismerkenergie (€ 176,-) niet kan worden toegewezen. In zoverre is grief 4 in het incidenteel hoger beroep tevergeefs voorgedragen.
5.27
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw onweersproken verklaard dat de abonnementskosten van KPN-internet over de maanden februari en maart 2017 zijn betaald, zodat het daartoe strekkende verzoek van de man geen bespreking behoeft.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen wat betreft de zorgregeling, de kinder- en partneralimentatie en de wijze van verdeling ten aanzien van de Ford Focus, de Opel Astra en de woning, bekrachtigen voor het overige en die beschikking aanvullen als volgt.
6.2
Het hof ziet, anders dan de vrouw, geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van de procedure en zal de proceskosten compenseren als na te melden, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure nevenvoorzieningen van de echtscheiding betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 8 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, wat betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling, de kinder- en partneralimentatie en de wijze van verdeling ten aanzien van de Ford Focus en de Opel Astra en de woning en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat [kind 1] contact heeft met de vader, waarbij het initiatief tot dit contact bij [kind 1] ligt, dat [kind 2] contact heeft met de vader, waarbij de duur, frequentie en invulling wordt bepaald door de GI, rekening houdende met de wensen van [kind 2] , en dat [kind 3] om het weekeinde naar de vader gaat van vrijdagavond 17.30 uur, waarbij zij bij de vader eet, tot en met de zondag daaropvolgend tot 17.30 uur, waarbij zij bij de moeder eet, alsmede een vaste dag per week op een door de jeugdbeschermer in overleg met partijen vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 121,50 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het verzoek van de man om vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud met ingang van de datum van deze beschikking alsnog af;
deelt de Ford Focus (met kenteken [kenteken] ) toe aan de man en de Opel Corsa (met kenteken [kenteken] ) aan de vrouw en bepaalt dat partijen over en weer medewerking verlenen aan overschrijving van de Ford Focus op naam van de man en de Opel Corsa op naam van de vrouw, een en ander zonder nadere verrekening;
vult de bestreden beschikking aan als volgt:
gelast partijen over te gaan tot verdeling van de woning aan de [adres] als hiervoor in de rechtsoverweging 5.23 is bepaald;
bepaalt dat deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de verkoop en levering van de woning en de uitvoering daarvan, op de voet van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in de plaats zal treden van de medewerking van de man op de wijze en onder de voorwaarden als hiervoor onder 5.23 is bepaald;
veroordeelt de man tot medewerking te verlenen aan de hiervoor onder 5.25 vermelde onderdelen van de verdeling binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel dat hij aan deze veroordeling niet zal voldoen, tot een maximum van € 5.000,-;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en T. ter Brugge en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.