ECLI:NL:GHARL:2019:1648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.219.083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onduidelijkheid over inrit of uitrit bij parkeren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,- die hem was opgelegd voor het parkeren voor een in- en/of uitrit. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene stelde dat hij zijn voertuig niet voor een in- of uitrit had geparkeerd, maar dat het voertuig zich op een verharde strook bevond die toegang gaf tot een bedrijventerrein. Hij voerde aan dat de definitie van een in- of uitrit niet duidelijk was en dat de toegang tot het terrein geblokkeerd was door een vrachtwagen, waardoor er geen sprake was van een overtreding.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof concludeerde dat de begrippen inrit en uitrit niet duidelijk gedefinieerd zijn in de wet, en dat het van belang is of verkeersdeelnemers ter plaatse de uitmonding als in- of uitrit kunnen herkennen. Na beoordeling van de situatie ter plaatse, inclusief foto's en Google Street View, kwam het hof tot de conclusie dat de uitmonding van het bedrijventerrein als in- of uitrit moest worden aangemerkt, maar dat het verbod om voor een in- of uitrit te parkeren niet zo ver strekt dat parkeren op een in- of uitrit ook onder het verbod valt.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond. De sanctie werd vernietigd en het bedrag dat door de betrokkene was gestort, moest worden gerestitueerd. Het hof merkte op dat er mogelijk een sanctie had kunnen worden opgelegd voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, maar dit was niet aan de orde in deze zaak.

Uitspraak

WAHV 200.219.083
20 februari 2019
CJIB 198040623
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 29 mei 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren voor een in- en/of uitrit”, welke gedraging zou zijn verricht op 12 mei 2016 om 18:21 uur op de Bornholmstraat te Groningen met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene erkent zijn voertuig op de bedoelde plaats te hebben geparkeerd, maar voert aan zijn voertuig niet
voor, maar
opeen in- en uitrit van een bedrijventerrein te hebben geparkeerd, hetgeen niet strafbaar is. Daarnaast is door de wetgever niet duidelijk gedefinieerd wat moet worden verstaan onder in- of uitrit. Het is het de vraag of nog wel sprake was van een in- of uitrit, nu deze geheel werd geblokkeerd door een vrachtwagen van het betreffende bedrijf. Tot slot is het onjuist dat voertuigen het bedrijventerrein niet konden bereiken dan wel verlaten, nu de inrit zo breed was dat zelfs de breedste vrachtwagen het terrein zou kunnen verlaten. Het bedrijventerrein was dan ook leeg toen de betrokkene bij zijn voertuig terugkwam.
3. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). Op grond van dit artikel mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren voor een inrit of een uitrit.
4. De begrippen inrit en uitrit zijn in de wet niet (meer) gedefinieerd, omdat de veelheid van feitelijke situaties zich lastig in een definitie laat vangen. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, is daarom van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingsituatie een belangrijke rol. Bij de vormgeving van een uitritconstructie kan daarbij worden gedacht aan een trottoir of fietspad langs de doorgaande weg dat op nagenoeg dezelfde hoogte en in soortgelijke verharding doorloopt over de zijweg en/of de toepassing van zogenaamde inritblokken (vergelijk het arrest van 18 mei 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:4543).
5. Op de afdrukken van foto's van de situatie ter plaatse en een afdruk van Google Street View die zich in het dossier bevinden, is het volgende te zien. Het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd op de uitmonding van een bedrijventerrein, die tevens de toegang tot dat terrein vormt. Deze uitmonding bestaat uit een verharde strook, die grenst aan de rijbaan en aan het bedrijventerrein. Deze verharde strook is belegd met klinkers in een afwijkende kleur ten opzichte van het bedrijventerrein en de geasfalteerde rijbaan. Aan beide zijden van deze verharde strook, in het verlengde daarvan, bevinden zich een verhoogde groenstrook en een verhoogd trottoir, die onderbroken worden middels gebogen trottoirbanden.
6. Met de betrokkene moet worden vastgesteld dat de uitmonding tevens toegang tot het bedrijventerrein, waar het voertuig geparkeerd stond, als in- of uitrit moet worden aangemerkt. Dat de toegang tot het bedrijventerrein werd geblokkeerd door een vrachtwagen maakt dit niet anders.
7. Het hof dient de vraag te beantwoorden of het verbod van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het RVV zich ook uitstrekt tot het parkeren
opde in- of uitrit.
8. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de betrokkene de gedraging ook heeft verricht door met zijn voertuig op (een deel van) de uitrit te staan, nu het voertuig op die wijze vóór de rest van de uitrit stond.
9. Het standpunt van de advocaat-generaal dat het op een in- en uitrit parkeren tevens onder artikel 24, eerste lid aanhef en onder b, van het RVV 1990 valt, berust op een te ruime interpretatie van dat verbod. De Nota van Toelichting bij het RVV 1990 (Stbl. 1990, 459) vermeldt in paragraaf 10 Parkeren: "Thans is parkeren toegestaan tenzij dit uitdrukkelijk is verboden of een dergelijk verbod uit de systematiek - bijvoorbeeld de bepalingen ter zake van de plaats op de weg - van dit besluit voortvloeit." Van een uitdrukkelijk verbod is in het onderhavige geval geen sprake, nu artikel 24, eerste lid aanhef en onder b, van het RVV 1990 slechts het parkeren
vooreen in- of uitrit verbiedt. Grammaticaal gezien is
opde in- of uitrit parkeren niet hetzelfde als
voorde in- of uitrit parkeren. Nu ook uit de systematiek van het RVV 1990 een dergelijk verbod niet voortvloeit, heeft het hof geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hier een andere wijze van interpretatie dan de grammaticale aangewezen is. Dit brengt met zich dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en zowel die beslissing als de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
11. Ten overvloede merkt het hof het op dat in de onderhavige situatie mogelijk ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 een sanctie had kunnen worden opgelegd.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 198040623 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.