In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een kort geding waarin de appellanten, [appellanten] c.s., in hoger beroep zijn gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontbinding van een koopovereenkomst voor een woning en de vraag of de verkopers, [geïntimeerden] c.s., recht hebben op een boete van € 70.000,- wegens tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst door de appellanten. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de verkopers toegewezen, wat door de appellanten wordt bestreden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerden] c.s. hebben op 11 en 12 april 2018 een koopovereenkomst gesloten met [appellanten] c.s. voor de verkoop van een woning. De verkoopprijs was vastgesteld op € 700.000,-. Na een ingebrekestelling door de verkopers op 23 mei 2018, waarin zij de appellanten in de gelegenheid stelden om aan de overeenkomst te voldoen, hebben de appellanten dit nagelaten. De verkopers hebben vervolgens de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op de boete.
In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat zij de overeenkomst zelf al op 14 mei 2018 hebben ontbonden en dat de verkopers geen recht hebben op de boete. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet tijdig en op de juiste wijze het financieringsvoorbehoud hebben ingeroepen, waardoor de ontbinding door de verkopers gerechtvaardigd was. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.