ECLI:NL:GHARL:2019:1369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
18/00536
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag forensenbelasting en beschikbaarheid vakantiewoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2016 van de gemeente Terschelling, ter hoogte van € 861,80, gehandhaafd. Belanghebbende was eigenaar van een gemeubileerde recreatiewoning in Terschelling en had een verhuurbemiddelingsovereenkomst gesloten met [B]. In deze overeenkomst was bepaald dat eigen gebruik van de woning was gemaximeerd tot 90 dagen per jaar. In 2016 had belanghebbende de woning 147 dagen verhuurd en zelf 22 dagen gebruikt.

Het geschil draaide om de vraag of de aanslag forensenbelasting terecht was opgelegd, met name of belanghebbende de woning op meer dan 90 dagen beschikbaar had gehouden voor zichzelf of zijn gezin. Het Hof oordeelde dat, ondanks de verhuurbemiddelingsovereenkomst, belanghebbende de woning niet op meer dan 90 dagen beschikbaar had gehouden voor eigen gebruik. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten toegewezen en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/00536
uitspraakdatum:
12 februari 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2018, nummer LEE 16/3757, ECLI:NL:RBNNE:2018:1816, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Terschelling(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 861,80.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de gemeubileerde recreatiewoning aan de [a-straat 1] te [A] , gemeente Terschelling (hierna: de woning).
2.2.
Belanghebbende heeft met [B] (hierna: het bemiddelingsbureau) een verhuurbemiddelingsovereenkomst gesloten voor de woning. In deze overeenkomst staat onder meer:
„1. U hierbij het [B] toestemming geeft om uw accommodatie te verhuren (het [B] heeft hierbij geen exclusiviteit);
(….)
10. Eigen gebruik van het vakantieverblijf is gemaximeerd tot 90 dagen per kalenderjaar.”
2.3.
De woning is in 2016 via het bemiddelingsbureau 147 dagen verhuurd. Belanghebbende heeft de woning in het onderhavige jaar 22 dagen zelf gebruikt.
2.4.
In de Verordening op de heffing en de invordering van Forensenbelasting 2016 van de gemeente Terschelling (hierna: de Verordening) staat onder meer:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
2.5.
In 2016 was belanghebbendes hoofdverblijf niet in de gemeente Terschelling.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag in de forensenbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich uitsluitend toe op de vraag of belanghebbende de woning op meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2016 voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de bestreden aanslag.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.2.
De Raad van de gemeente Terschelling heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het vaststellen van de Verordening.
4.3.
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak, zie het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657, moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
4.5.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972, overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden) indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig dagen is.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat geen aanslag kan worden opgelegd wanneer de eigenaar de vakantiewoning niet heeft gebruikt, of niet op meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar heeft gehouden voor zich of zijn gezin.
4.7.
Vaststaat dat belanghebbende de woning in 2016 heeft verhuurd via het bemiddelingsbureau. Belanghebbende heeft aan het bemiddelingsbureau niet het exclusieve recht tot verhuur toegekend in die zin dat hij daardoor zelf niet in de woning zou kunnen verblijven als deze niet verhuurd is. Het bepaalde in artikel 10 van de verhuurbemiddelingsovereenkomst leidt er niet toe dat gebruik door belanghebbende en zijn gezin voor meer dan 90 dagen in 2016 is uitgesloten. Een eventueel beroep van het bemiddelingsbureau op artikel 10 van de verhuurbemiddelingsovereenkomst komt alleen aan de orde in het geval dat zij in het belastingjaar voor meer dan 275 dagen huurders voor de woning zou vinden, hetgeen zich in het onderhavige jaar niet voordeed. Het bemiddelingsbureau heeft de woning in 2016 147 dagen verhuurd. Daarom vormt dat artikel geen reële beperking van de beschikbaarheid van de woning en kan niet worden geoordeeld dat het gebruik van meer dan 90 dagen door belanghebbende en zijn gezin is uitgesloten.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 1
2 februari 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 februari 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.