ECLI:NL:GHARL:2019:1327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.245.669
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op stortingen van euromunten door particuliere rekeninghouders bij Rabobank

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een kort geding aangespannen door een groep particuliere rekeninghouders van de Rabobank. Deze rekeninghouders, die grote hoeveelheden euromunten in de geldautomaten van de bank storten, vorderen dat de bank hen toestaat om deze stortingen te blijven doen. De Rabobank heeft echter de bancaire relatie met enkele van deze rekeninghouders beëindigd, omdat zij van mening is dat de stortingen niet in overeenstemming zijn met de algemene voorwaarden en dat er een integriteitsrisico bestaat. De bank stelt dat de herkomst van de euromunten onduidelijk is en dat het gebruik van particuliere rekeningen voor zakelijke doeleinden niet is toegestaan. De appellanten betogen dat er geen sprake is van een integriteitsrisico en dat de bank onredelijk handelt door de dienstverlening te weigeren. Het hof oordeelt dat de Rabobank gerechtigd is om de relatie te beëindigen en de stortingen te weigeren, gezien de omvang van de stortingen en de risico's die daarmee gepaard gaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de appellanten af. Tevens worden de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.245.669
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 461038)
arrest in kort geding van 12 februari 2019
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[Appellant 1] ,

gevestigd te [Woonplaats] ,
2.
[Appellant 2],
wonende te [Woonplaats] ,
3.
[Appellant 3],
wonende te [Woonplaats] ,
4.
[Appellant 4] ,
wonende te [Woonplaats] ,
5.
Niek Christiaan [Appellant 5] ,
wonende te [Woonplaats] ,
6.
[Appellant 6] ,
wonende te [Woonplaats]
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. J.H. Tonino,
tegen
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. R.M. Vermaire.
Appellanten onder 1 tot en met 5 zullen hierna gezamenlijk [Appellant 1 tot en met 5] en appellanten onder 2 tot en met 5 [Appellant 2 tot en met 5] worden genoemd. Appellanten worden afzonderlijk respectievelijk [Appellant 1] , [Appellant 2] , [Appellant 3] . [Appellant 4] , [Appellant 5] en [Appellant 6] genoemd. Geïntimeerde wordt hierna Rabobank genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 november 2018 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de met een H12-formulier door [Appellant 1] overgelegde productie 14;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen (hierna: zitting) van 9 januari 2019.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het (bestreden) vonnis van 20 juli 2018. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
2.2.
[Appellant 2 tot en met 5] hebben dan wel hadden een of meer bankrekeningen bij Rabobank. Op de desbetreffende overeenkomsten zijn de volgende algemene voorwaarden van toepassing:
2.2.1.
Algemene Bankvoorwaarden. De tekst daarvan luidt onder meer als volgt:
“(…)
Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
(…)
2. (…) U werkt er aan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
(…)
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. (…)
Artikel 17 – Gegevens en opdrachten
Gegevens die wij van u nodig hebben voor onze dienstverlening.
(…)
3. Opdrachten die niet aan onze regels voldoen, hoeven wij niet uit te voeren. Wij kunnen de uitvoering dan weigeren of uitstellen. Wij stellen u daarvan op de hoogte.
In bijzondere gevallen mogen wij een opdracht of gevraagde dienst weigeren, ook al is aan alle eisen voldaan.
Denkt u hierbij bijvoorbeeld aan het geval dat wij een vermoeden van misbruik hebben. (…)
Artikel 35 – Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
Opzegging betekent dat de relatie en alle lopende overeenkomsten worden beëindigd. Gedeeltelijke opzegging kan ook, in dat geval kunnen er bijvoorbeeld bepaalde overeenkomsten blijven bestaan. (…)
2.2.2.
Voorwaarden voor betalen en online diensten van de Rabobank 2018. De tekst daarvan luidt onder meer als volgt:
“(…)
Hoofdstuk 7 De betaalrekening
1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat meer informatie over de betaalrekening. Bijvoorbeeld over een en/of rekening. En over het geven van een volmacht aan een ander voor het gebruik van uw rekening.
2 Bestemming rekening
U mag de rekening alleen gebruiken voor uw eigen bankzaken. U mag de rekening niet gebruiken voor een bedrijf.”
2.2.3.
De algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2018. De tekst daarvan luidt onder meer als volgt:
“Gebruik van de rekening
15 Manieren om de rekening te gebruiken
(…)
Contant geld storten
(…)
f Overige voorwaarden
Rabobank kan voor het storten van contant geld altijd nadere voorwaarden en beperkingen stellen. Rabobank kan bijvoorbeeld altijd maximumbedragen per tijdseenheid voor storting van contant geld vaststellen. Rabobank mag een storting altijd weigeren. Rabobank mag de in dit artikel vermelde procedure(s) wijzigen.”

3.De motivering van de beslissing

3.1.
[Appellant 2 tot en met 5] hebben dan wel hadden een bankrekening bij Rabobank. Op deze bankrekeningen zijn in de periode van omstreeks september tot en met november 2017 grote hoeveelheden euromunten van 10, 20 en 50 cent gestort. Rabobank heeft in november 2017 een toelichting op deze stortingen gevraagd van [Appellant 2] . Rabobank heeft de bancaire relatie met [Appellant 2] en [Appellant 3] bij brieven van 24 en 29 januari 2018 beëindigd in verband met deze stortingen. Rabobank heeft [Appellant 4] eveneens om opheldering gevraagd over de stortingen van muntgeld en hem medegedeeld (brief d.d. 27 december 2017) dat het alleen is toegestaan contante transacties uit te voeren wanneer de herkomst van de gelden afdoende is onderbouwd en of het bestedingsdoel voldoende is toegelicht en dat als er nog steeds contante stortingen worden uitgevoerd zoals aangegeven, de bank zich het recht voorbehoudt de betaalrekening te blokkeren en de klantrelatie te beëindigen. [Appellant 5] is ook om opheldering gevraagd over de stortingen van muntgeld en hem is (mondeling) verboden verder nog stortingen te doen. Het door [Appellant 2] , [Appellant 3] , [Appellant 4] en [Appellant 5] gestorte muntgeld was telkens afkomstig van [Appellant 1] . Ook op de bankrekening van [Appellant 6] bij Rabobank is muntgeld van [Appellant 1] gestort.
3.2.
In dit kort geding vorderen [Appellant 2 tot en met 5] – [Appellant 6] heeft zijn vorderingen op de zitting ingetrokken – om hun bankrekeningen bij Rabobank te heropenen dan wel een nieuwe rekening-courant ter beschikking te stellen dan wel enige blokkade of opschorting van het gebruik van hun bankrekeningen op te heffen of achterwege te laten en hun voorts toe te staan om muntgeld op hun bankrekening te laten bijschrijven. [Appellant 1 tot en met 5] vorderen dat Rabobank wordt veroordeeld zich te onthouden van enige negatieve uitlating over de activiteiten van [Appellant 1] en een ieder die een relatie heeft met [Appellant 1] op generlei wijze meer te hinderen in het gebruik maken van zijn of haar rekening bij Rabobank vanwege de relatie met [Appellant 1] .
3.3.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. [Appellant 1 tot en met 5] komen hier met zes grieven tegen op.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil en ook overigens is komen vast te staan dat [Appellant 1 tot en met 5] een spoedeisend belang hebben bij de gevorderde voorzieningen.
3.5.
In de kern genomen komt deze zaak neer op het volgende. [Appellant 1] wil uit afvalrecycling verkregen, door haar uit China geïmporteerde euromunten giraal maken. Storting bij een bedrijf dat zich hiermee bezighoudt, zoals G4S Cash, is duur. [Appellant 1] wil daarom, dit is goedkoper, derden met (particuliere) bankrekeningen bij Rabobank kunnen inschakelen door hen – tegen een door [Appellant 1] te betalen vergoeding – dat muntgeld te laten storten in geldautomaten van Rabobank, waarna de op die bankrekeningen bijgeschreven bedragen, minus de door [Appellant 1] verschuldigde vergoeding, worden overgeboekt naar de bankrekening van [Appellant 1] . Rabobank wil dat niet omdat (i) daarmee particuliere rekeningen voor zakelijke doeleinden worden gebruikt, (ii) een integriteitsrisico bestaat nu de herkomst van de ‘afvalmunten’ (nog steeds) niet duidelijk is, (iii) de antwoorden van [Appellant 1] en [Appellant 2] op vragen van Rabobank onduidelijk zijn of ontbreken, (iv) stukken (zoals een onderzoeksrapport van ABN AMRO) ontbreken en (v) Rabobank gezien het standpunt van de wetgever en de Nederlandsche Bank niet met de handel in afvalmunten geassocieerd wil worden (zie spreekaantekeningen Rabobank onder 1.2).
3.6.
Met de grieven stelt [Appellant 1 tot en met 5] – kort samengevat – aan de orde dat van een integriteitsrisico geen sprake is. [Appellant 1] heeft openheid van zaken gegeven en Rabobank stelt daartegenover niet dat er aanwijzingen voor illegale herkomst van de munten zijn, terwijl handel in munten die uit afvalstroom zijn gerecycled als legaal is gekwalificeerd door zowel de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) als de belastingdienst. [Appellant 1 tot en met 5] betogen verder dat Rabobank geen redelijk belang heeft bij het weigeren van dienstverlening. De door Rabobank gestelde schade en hinder zijn niet aanwezig. [Appellant 2] en [Appellant 3] lijden nadeel door de opzegging en voor [Appellant 1] is van belang dat derden haar aangekochte munten zo makkelijk mogelijk kunnen afstorten. Het is onredelijk om deze dienstverlening te weigeren.
3.7.
Bij de beoordeling (van de grieven) staat voorop dat op de overeenkomsten met [Appellant 2 tot en met 5] de onder 2.2 genoemde sets van algemene voorwaarden van toepassing zijn. Deze toepasselijke algemene voorwaarden houden in – dit is niet in geschil – dat de bankrekeningen alleen mogen worden gebruikt voor eigen bankzaken en niet voor een bedrijf, dat Rabobank voor het storten van contant geld nadere voorwaarden en beperkingen kan stellen, dat [Appellant 2 tot en met 5] in het kader van de tussen partijen over en weer geldende zorgplicht informatie en documentatie dienen te geven die de bank nodig heeft, dat [Appellant 2 tot en met 5] diensten of producten van Rabobank alleen mogen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en dat Rabobank de relatie met [Appellant 2 tot en met 5] kan opzeggen.
3.8.
De vorderingen van [Appellant 1 tot en met 5] strekken ertoe dat [Appellant 2 tot en met 5] , allen particuliere rekeninghouders van Rabobank, de door [Appellant 1] gekochte, uit afvalstromen verkregen muntgeld door middel van geldautomaten van Rabobank giraal kunnen maken. Daarbij gaat het om zeer grote hoeveelheden muntgeld. Zo zijn in hoger beroep bij de memorie van grieven facturen overgelegd waaruit onder meer blijkt dat door [Appellant 1] in januari 2017 1.356 kilo, in mei 2017 1.638 kilo, in augustus 2017 1.669 kilo en 1.614 kilo en in september 2017 1.614 en 1.571 kilo euromunten van 10, 20 en 50 cent zijn gekocht. [Appellant 5] heeft in de periode van september tot 15 november 2017 ongeveer 36.000 munten in automaten van Rabobank gestort (spreekaantekeningen Rabobank p. 5).
Het hof is met Rabobank van oordeel dat de door haar aan particuliere rekeninghouders geboden mogelijkheid om tegen een geringe vergoeding (van € 1,50 per storting) contant geld in haar automaten te storten niet is bedoeld voor het (regelmatig) giraal maken van zeer grote hoeveelheden muntgeld. Er is dus sprake van oneigenlijk gebruik van de bankrekeningen van [Appellant 2 tot en met 5] Verder is voldoende aannemelijk dat Rabobank een risico loopt dat de door [Appellant 1] gekochte en via particulieren bij haar gestorte munten niet kunnen worden ingewisseld, omdat DNB opzettelijk beschadigde euromunten - waarbij aan behandeling in de “schroothandel of recyclebusiness” wordt gedacht (MvA 3.27) - weigert en voldoende aannemelijk is dat de controle van munten in de automaten van Rabobank minder ver gaat dan die door DNB.
Bij de beoordeling van de vraag of Rabobank – gezien voornoemd oneigenlijk gebruik en gezien voornoemde risico’s – gebruik mag maken van haar contractuele bevoegdheden om de bankrelatie te beëindigen dan wel een dienst te weigeren, is van belang dat zij [Appellant 2 tot en met 5] eerst in de gelegenheid heeft gesteld een nadere toelichting op de muntgeldstortingen te geven en dat de maatregel zich ten aanzien van [Appellant 4] en [Appellant 5] (feitelijk) beperkt tot een verbod op dan wel beperking bij het doen van muntgeldstortingen. Ten aanzien van [Appellant 2] en [Appellant 3] geldt dat de bancaire relatie weliswaar is opgezegd maar dat zij hun bankrekeningen bij Rabobank uitsluitend gebruikten voor stortingen van muntgeld en zij over een bankrekening bij een andere bank beschikten (en beschikken). Dat [Appellant 2] de bankrekening bij Rabobank nodig heeft om zijn (spaar)geld, gezien het depositogarantiestelsel, veilig weg te zetten is niet onderbouwd en legt daarom geen gewicht in de schaal. De conclusie is dat Rabobank niet onredelijk handelt door genoemde maatregelen tegen [Appellant 2 tot en met 5] te nemen.
3.9.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Rabobank is, gezien de toepasselijke algemene voorwaarden (zie r.o. 3.7), gerechtigd om aan klanten met particuliere bankrekeningen die grote hoeveelheden muntgeld storten duidelijke informatie over de herkomst van dat geld te vragen. Dit contractuele recht vindt zijn grondslag (onder meer) in de verplichting van Rabobank tot het voeren van een integriteitsbeleid ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Gezien de omvang van de stortingen muntgeld was er voldoende aanleiding voor de Rabobank om hierover nadere informatie te verlangen.
[Appellant 1] en daarmee ook [Appellant 2 tot en met 5] hebben die (gevraagde) informatie niet gegeven. Pas op de zitting heeft [Appellant 2] op vragen van het hof verklaard dat hij (als directeur van [Appellant 1] ) de munten koopt van “de heer [X] ” die hij kent in verband met de handel in barbecues. Tevens is op vragen van het hof gebleken dat (de op de overgelegde facturen vermelde bedrijven) Brilliant Metal Limited en Glories Source Limited, beide gevestigd te Hong Kong, tussenpersonen zijn die over de klaarblijkelijk noodzakelijke vergunning voor de export van munten beschikken. Deze informatie roept, nog afgezien van het zeer late tijdstip waarop deze is gegeven, nadere vragen op over met name genoemde [X] . Het door [Appellant 1] overgelegde rapport van de belastingdienst maakt dit niet anders omdat dit rapport niet ingaat op de herkomst van de door [Appellant 1] gekochte euromunten en zich richt op de fiscale aspecten van de handel in euromunten. Ook op deze grond is Rabobank gerechtigd de onder 3.1. beschreven maatregelen tegenover [Appellant 2 tot en met 5] te nemen. De redelijkheid van de maatregelen van Rabobank is in 3.8. beoordeeld.
3.10.
Voor zover de grieven zich ook richten tegen de afwijzing van de vordering van [Appellant 1] ter zake het doen van negatieve uitlatingen over de activiteiten van [Appellant 1] geldt dat zij geen belang heeft bij deze vordering nu niet is gesteld en ook niet is gebleken van dergelijke negatieve uitlatingen door Rabobank. Deze verbodsvordering houdt tevens in dat Rabobank relaties van [Appellant 1] niet mag hinderen als onder 3.2. beschreven. Afwijzing van deze vordering volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de grieven van [Appellant 1] c.s.

4.De slotsom

4.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.
4.2.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [Appellant 1 tot en met 5] en [Appellant 6] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Rabobank worden begroot op € 726 aan verschotten (griffierecht) en op € 980 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 20 juli 2018;
veroordeelt [Appellant 1 tot en met 5] en [Appellant 6] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 726 aan verschotten en op € 980 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, H. Wammes en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.