Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
eerste griefbetoogt Vloerenconcept onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076) dat het eindvonnis van de kantonrechter nietig is. Deze grief faalt. De situatie zoals in voornoemde uitspraak van de Hoge Raad doet zich in het onderhavige geval niet voor. Het proces-verbaal van de zitting van 13 april 2015 vermeldt als volgt. ‘Tegenwoordig zijn mr. R.L.M. van Opstal, rechter in opleiding en. [(griffier)] , griffier. Tevens is aanwezig mr. H.M.M. Steenberghe, rechter in de rechtbank, opleider’. In het onderhavige geval heeft het getuigenverhoor (en de comparitie ter beproeving van een minnelijke regeling direct aansluitend aan dit verhoor) plaatsgevonden door mr. Van Opstal, rechter in opleiding, in het kader van diens opleiding, in aanwezigheid en kennelijk tevens onder verantwoordelijkheid van mr. Steenberghe als rechter-commissaris. Vervolgens is het eindvonnis gewezen door mr. Steenberghe, die derhalve kan worden beschouwd als de rechter ten overstaan van wie (formeel) ook het getuigenverhoor (en de aansluitende comparitie) heeft plaatsgevonden. Evenmin is de gang van zaken rondom de afhandeling van het bezwaar van de advocaat van Vloerenconcept tegen behandeling van de zaak door mr. Steenberghe strijdig met beginselen van goed procesrecht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat van een verzoek tot wraking van mr. Steenberghe geen sprake is geweest.
wat ze” daarover hebben afgesproken. Kennelijk doelt [Monteur 1] daarmee op de afspraken tussen [Geintimeerde] en Vloerenconcept die bij [Monteur 1] niet bekend zijn. Aldus is bewezen dat ook ten aanzien van de hiervoor onder 2.7 vermelde aanvullende werkzaamheden een (de bestaande overeenkomst aanvullende) overeenkomst tot stand is gekomen tussen [Geintimeerde] en Vloerenconcept .
grief 3van Vloerenconcept faalt evenals de
eerste griefvan [Geintimeerde] in incidenteel hoger beroep.
grieven 5 en 7 in incidenteel hoger beroep.Deze grieven behoeven geen bespreking omdat uit het vervolg zal blijken dat de partiële ontbinding van de overeenkomst in stand blijft waarmee aan de vraag of [Geintimeerde] wel of niet voor de extra onderdelen moest (bij)betalen het belang is ontvallen.
grieven 2, 4 en 7van Vloerenconcept niet tot het daarmee beoogde doel kunnen leiden en tevens dat de
tweedeen
derde griefin incidenteel hoger beroep geen bespreking behoeven.
gedeeltelijkeontbinding van de (aangevulde) overeenkomst ten aanzien van de keuken, namelijk behoudens de aan [Geintimeerde] door Vloerenconcept verkochte keukenapparatuur. Nu niet is gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat de ontbinding ook de aanvullende onderdelen treft die zijn besteld om de symmetrische opstelling van de keuken mogelijk te maken (zie r.o. 2.17 van het eindvonnis), gaat ook het hof hiervan uit.
grief 8van Vloerenconcept , evenals de voorwaardelijk ingestelde
grief 11.
grief 9is Vloerenconcept opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [Geintimeerde] geschatte waarde van de keukenapparatuur niet door haar is betwist. Vloerenconcept betwist alsnog in hoger beroep de schatting van [Geintimeerde] . Volgens Vloerenconcept is de waarde van de te behouden apparatuur en accessoires
grief 9van Vloerenconcept faalt.
grief 6komt [Geintimeerde] in incidenteel hoger beroep op tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.28 van het tussenvonnis waarin wordt uitgegaan van een waarde van de wel bestelde maar niet geleverde oven van € 1.272,00 in plaats van
grief 8in incidenteel hoger beroep betoogt [Geintimeerde] dat in rechtsoverweging 2.16 van het eindvonnis door de kantonrechter ten onrechte is geoordeeld dat [Geintimeerde] geen recht heeft op terugbetaling van de koopsom van de oven, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2014. Deze grief treft geen doel.
grief 4in incidenteel hoger beroep, die ziet op de vraag of er al dan niet sprake is van een te korte afstand tussen de kookplaat en de achterwand van de keuken en dus of er sprake is van een gebrek, geen bespreking behoeft. Deze grief faalt.
grief 5van Vloerenconcept overweegt het hof het volgende. Nu Vloerenconcept bij akte van 28 januari 2015 wel degelijk verweer heeft gevoerd ten aanzien van de door [Geintimeerde] gestelde gebreken met betrekking tot de stoffering van de trap, heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 2.11 van het eindvonnis ten onrechte overwogen dat Vloerenconcept dit niet zou hebben betwist.
“graag even je bevestiging en/of je commentaar voordat het werk begint”. Vaststaat dat Vloerenconcept op de e-mail niet heeft gereageerd en dat de stoffeerder op 30 november 2012 met zijn werk is begonnen. In tegensstelling tot hetgeen [Geintimeerde] betoogt kan er dan niet van uit worden gegaan dat Vloerenconcept stilzwijgend met de inhoud van de e-mail akkoord is gegaan. De e-mail is aan te merken als een aanvulling of wijziging van opdracht. Niet is gesteld of gebleken dat Vloerenconcept hiermee heeft ingestemd, terwijl [Geintimeerde] in zijn e-mail daarom wel heeft gevraagd. Daarmee heeft hij (minst genomen) impliciet te kennen gegeven dat (ook) hij ervan uitging dat zonder uitdrukkelijke instemming van Vloerenconcept geen sprake zou zijn van een aanvulling of wijziging van de bestaande overeenkomst van opdracht.
grief 6van Vloerenconcept eveneens doel treft.
grief 12van Vloerenconcept in die zin dat de wettelijke rente ten aanzien van de reparatiekosten van de koelkast over een ander bedrag verschuldigd zal zijn. Voor het overige faalt deze grief.
Grief 13van Vloerenconcept treft derhalve geen doel.