ECLI:NL:GHARL:2019:1294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.193.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over huur en onderhoud van parkeerplaatsen en ligplaatsen op recreatiepark

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], eigenaar van een recreatiewoning, en Onroerend Goed Exploitatiemaatschappij "De Veenderij" B.V. over de huur van parkeerplaatsen en het onderhoud van ligplaatsen en een toegangshek op een recreatiepark. [Appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat de vordering in conventie niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans wordt afgewezen. Daarnaast vordert hij in reconventie dat De Veenderij wordt veroordeeld tot betaling van € 2.759,62 en het verstrekken van specificaties van de kosten voor het beheer en onderhoud van de parkeerplaatsen en ligplaatsen. De Veenderij vordert in incidenteel hoger beroep dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van achterstallige huur van € 3.495,76.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en is van oordeel dat De Veenderij de vorderingen kan instellen jegens de individuele eigenaren, waaronder [appellant]. Het hof oordeelt dat de huur van de parkeerplaatsen onderdeel uitmaakt van de servicekosten die via de Vereniging van Eigenaren in rekening worden gebracht. Het hof concludeert dat De Veenderij onvoldoende heeft betwist dat het genot van de parkeerplaatsen niet altijd is verstrekt, waardoor zij in verzuim verkeerde. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van de parkeerplaatsen is afgewezen. Het hof laat De Veenderij toe tot bewijs dat er een overeenkomst is gesloten die inhoudt dat voor het gebruik van de parkeerplaatsen en het beheer en onderhoud een vaste vergoeding dient te worden betaald. De beslissing over de vordering in reconventie wordt aangehouden tot na bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.754
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4528243)
arrest van 12 februari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.P. Ramselaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Onroerend Goed Exploitatiemaatschappij "De Veenderij" B.V.,
gevestigd te Vinkeveen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna: De Veenderij,
advocaat: mr. H.J. Hagemans.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 januari 2018 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.
1.1
[appellant] vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat en na wijziging van eis - de vordering in conventie niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en indien de vordering in conventie ontvankelijk wordt geacht, in reconventie De Veenderij te veroordelen tot (i) betaling van € 2.759,62, (ii) het verstrekken van een deugdelijke specificatie over de in de jaren 2011 – 2015 uitgevoerde werkzaamheden inzake het beheer en onderhoud van parkeerplaatsen, steigers en toegangshek en de daarvoor aan [appellant] in rekening gebrachte kosten en (iii) het jaarlijks voor 1 maart verstrekken van een deugdelijke specificatie van de werkzaamheden als hiervoor bedoeld die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgevoerd en de daaraan voor [appellant] verbonden kosten, één en ander onder verbeurte van een dwangsom en vermeerderd met rente en kosten.
1.2
De Veenderij vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - [appellant] te veroordelen achterstallige betalingen tot een bedrag van € 3.495,76 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
De Veenderij is eigenaar en exploitant van een perceel grond gelegen aan de Groenlandsekade 59 te Vinkeveen. In 1995 en 1996 zijn aldaar door [naam3] Projectrealisatie B.V. 16 recreatiewoningen gebouwd, die met de twee daartussen gelegen betonnen paden “De Veenderij II” vormen. De Vereniging van Eigenaren De Veenderij II (VvE II, verder de VvE) voert daarover het beheer.
2.2
Deze woningen zijn destijds door Gerpromij Renkum III B.V. via Makelaardij [naam2] te koop aangeboden en verkocht. Bij de koop zat inbegrepen het gebruik van een ligplaats in de jachthaven om niet en de mogelijkheid om tegen betaling twee parkeerplaatsen te gebruiken, gelegen op een gedeelte van het perceel dat in erfpacht was uitgegeven aan De Veenderij (het parkeerterrein). De eigenaren van de woningen zijn lid van de VvE.
2.3
[appellant] is sinds 1997 eigenaar van één van genoemde recreatiewoningen.
2.4
Op hetzelfde terrein zijn nog twintig andere recreatiewoningen gebouwd. Deze vormen De Veenderij I, waarover het beheer wordt gevoerd door de Vereniging van Eigenaren De Veenderij I (VvE I).
2.5
Het terrein waarop alle recreatiewoningen zijn gebouwd is toegankelijk vanaf de Groenlandsekade. Vanaf die straat loopt een toegangsweg over de grond die eigendom is van De Veenderij richting het parkeerterrein. In 2000 is door De Veenderij aan de Groenlandsekade een toegangshek geplaatst bij de ingang naar De Veenderij I en II.
2.6
[naam1] (hierna: [naam1] ) is bestuurder van De Veenderij en voert het beheer over het terrein. De Veenderij en [naam1] waren tot voor kort tevens eigenaar van elk één woning en lid van de VvE.
2.7
In de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde verkoopbrochure voor De Veenderij II is onder “Technische omschrijving” onder meer het volgende opgenomen:
JACHTHAVENVoor elke woning is een ligplaats gereserveerd, corresponderend met huisnummer aangegeven op situatietekening. Deze ligplaats is onderdeel van de koop van de woning. (…) De exploitatie van de jachthaven berust bij de eigenaar daarvan. (…)
ALGEMENE OPMERKINGEN(…)Parkeerplaatsen Voor elke woning zijn er 2 parkeerplaatsen gereserveerd. De huur daarvan vormt een onderdeel van de servicekosten, welke via de VVE in rekening wordt gebracht. (…)Vereniging van EigenaarsOp het moment dat een koper een woning koopt is hij/zij automatisch lid van de Vereniging van Eigenaars. (…) In feite is het de Vereniging van Eigenaars die bij meerderheid het beleid bepaalt in het complex voor wat betreft de “algemene zaken” en zaken die bij het algemeen belang van alle bewoners betreffen. Zoals bijvoorbeeld het vaststellen van de servicekosten voor het gebruik van de Centrale Antenne, water- en elektraverbruik, inrichting, onderhoud buitengebied/steigers e.d.”
2.8
In (het model voor) de koopovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) tussen Gerpromij Renkum III BV en de kopers is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 6(…)erfdienstbaarheden(…)C. Ten behoeve van het verkochte en ten laste van de naburige aan de heer [naam1] in eigendom blijvende grond en steigers wordt gevestigd het recht van overpad om vanaf het verkochte te komen van en te gaan naar de bij het verkochte behorende ligplaats over de daartoe bestemde paden en steigers. (…)
kwalitatieve verplichtingen:(…)B. De verkoper verbindt zich dat de heer [naam1] de in het water aangebrachte steigers zal onderhouden op basis van een daartoe met koper of zijn rechtsopvolgers te sluiten beheerovereenkomst.
in gebruikgave ligplaatsDe heer [naam1] heeft zich ten opzichte van verkoper verplicht aan iedere koper van een te bouwen recreatiewoning c.q. zijn rechtverkrijgenden om niet in gebruik te geven een ligplaats in de jachthaven ter grootte van (…).
vereniging van eigenarenArtikel 15De gemeenschappelijke betonpaden bij de woningen zullen rechtstreeks worden geleverd aan een daartoe op te richten Vereniging van Eigenaren, van welke vereniging het lidmaatschap verplicht toekomt aan koper.”
2.9
In de akte van levering van de recreatiewoning aan [appellant] is ten behoeve van zijn recreatiewoning een erfdienstbaarheid gevestigd, ten laste van het terrein van De Veenderij. Artikel 7 van de akte bepaalt daaromtrent onder meer:
“Ten behoeve van het verkochte en ten laste van het perceel (…), hierna te noemen: het dienstbaar erf, over het bestaande aan de heer [naam1] voornoemd in eigendom toebehorende pad lopende van de Groenlandsekade te Vinkeveen, (…), de hierna gemelde erfdienstbaarheid te vestigen: het recht van weg om vanaf de openbare weg genaamd: Groenlandsekade over de eerste brug alsmede over de aan het einde van het pad liggende tweede brug over het water met een motorvoertuig te komen en te gaan van en naar de bij het verkochte behorende parkeerplaats; en voorts dat ter zake van deze erfdienstbaarheid zullen gelden de navolgende tussen hen overeengekomen bepalingen:(…)2. Het onderhoud en het schoonhouden van de weg en de verharding – die eigendom zal zijn van de eigenaar van het dienstbaar erf – is voor rekening van de eigenaar van het dienstbaar erf.”,
en voorts, onder II Kwalitatieve verplichtingen:
“De verkoopster verbindt zich dat de heer [naam1] voornoemd de in het water aangebrachte steigers zal onderhouden op basis van een daartoe met koper of zijn rechtsopvolgers te sluiten beheerovereenkomst.”
2.1
In de oprichtingsakte van 1 juli 1996 van de VvE staat in de statuten onder meer het volgende:
DOELArtikel 31. De vereniging heeft ten doel: de behartiging van de belangen van haar leden, zomede de bevordering van de leefbaarheid in “De Veenderij II” te Vinkeveen. (…)2. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door: de instandhouding en het onderhoud van een in- en aangrenzend aan “De Veenderij II” te Vinkeveen liggend complex wegen, paden, water, beplantingen, brug, parkeerruimten, centrale-antenne-installatie, leidingen, waaronder begrepen riolering, gas- en waterleidingen, alsmede van andere voorzieningen ten behoeve van “De Veenderij II” te Vinkeveen.(…)
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE LEDEN(…)Artikel 8(…)3. Eveneens dienen zij het door het bestuur voor ieder lid vast te stellen maandelijks voorschot voor onderhoudsvoorzieningen, waarvan de werkelijke kosten jaarlijks worden afgerekend, te voldoen.”
2.11
Op 15 september 1997 heeft een vergadering plaatsgevonden van de VvE. Deze werd voorgezeten door [naam1] . In de notulen staat onder meer:
“Een aantal bewoners hebben de kostennota’s, opgemaakt door de Heer [naam1] , niet betaald, omdat er onduidelijkheid bestaat over welke kosten nu wel of niet voor rekening van de bewoners komen.Besloten wordt, dat de Heer [naam1] voorlopige rekeningen opmaakt, die in ieder geval betaald dienen te worden. Voor het einde van dit jaar zal de Heer [naam1] verantwoording afleggen aan het Bestuur van de Vereniging. Na goedkeuring door de Vereniging kunnen de definitieve rekeningen worden opgemaakt.Voor de volgende jaren zal de penningmeester een begroting opstellen. De bedoeling is dat de bewoners dan een bedrag per kwartaal aan de Vereniging zullen overmaken.Afgesproken is, dat een beheersovereenkomst met de Hr. [naam1] zal worden gemaakt, waarin precies zal worden aangegeven waarvoor de jaarlijkse bijdrage van de steigers en de terreinen bestemd zijn en welke werkzaamheden onder deze overeenkomst vallen. De vergadering verwacht dat ook over de hoogte van die kosten een open discussie mogelijk is”
2.12
Bij brief van 23 augustus 2000 van Makelaardij Witte aan [naam1] schrijft mevrouw [naam2] :
“Op uw verzoek wil ik u het volgende mededelen:Bij de verkoop van de nieuwbouw appartementen bij de “Veenderij”, zijn alle kopers en aspirant-kopers in eerste instantie verteld dat, voor 2 parkeerplaatsen alsmede het onderhoud van de omliggende terreinen een jaarlijks bedrag van circa ƒ 1.800,-- zou betaald moeten worden.Voor de oplevering is vast komen te staat dat dit ƒ 1.950,-- zou bedragen en dit is aan alle kopers vermeld.”
2.13
Bij brief van 25 augustus 2000 van Gerritsen Projectrealisatie B.V. aan De Veenderij schrijft de heer [naam3] , [functie] van Gerritsen Projectrealisatie B.V. en van Gerpromij Renkum III B.V:
“In een voorgesprek medio 1995 met betrekking tot het realiseren van uw bouwplan (…) zijn door u op ons verzoek twee parkeerplaatsen per recreatiewoning beschikbaar gesteld. Omdat dit voor uw bedrijf (jachthaven, appartementenverhuur, galerie en workshopruimte) een aanmerkelijk verlies van parkeerruimte zou betekenen en dus ook van mogelijke omzet en het eigendom (en dus ook het onderhoud hiervan) bij u zou blijven rusten, is dit geschied onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat hiervoor een jaarlijkse vergoeding betaald diende te worden van f 1.800,-- per recreatiewoning aan De Veenderij B.V.Tevens werd afgesproken dat De Veenderij B.V. het beheer zou voeren over het gemeenschappelijk eigendom (paden c.q. bestrating) van de op te richten Vereniging van Eigenaren De Veenderij II, dit in verband met uw kennis van de ligging van kabels, leidingen, riool etc. tegen een vergoeding van f 2.400,-- per jaar, zijnde f 150,- per recreatiewoning/per jaar.Tezamen per recreatiewoning aldus een bedrag van f 1.950,- jaarlijks te indexeren met de normaal hiervoor gebruikelijke index.Door ons werd naar aanleiding van het bovenstaande een artikel in de verkoopbrochure opgenomen onder het hoofd: Parkeerplaatsen, waarin op het één en ander werd gewezen. Het jaarlijks parkeerbedrag is door ons bij verkoop rechtstreeks aan kopers medegedeeld (in principe via de betrokken makelaar).”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De Veenderij heeft in conventie gevorderd te verklaren voor recht dat [appellant] in verzuim is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met De Veenderij met betrekking tot betaling voor de huur van de parkeerplaatsen, voor het onderhoud aan de ligplaatsen en het toegangshek en voorts de overeenkomst tussen partijen te ontbinden. Daarnaast vordert De Veenderij om [appellant] , onder oplegging van een dwangsom, te gelasten om de door hem gebruikte twee parkeerplaatsen te ontruimen en te veroordelen om aan De Veenderij te voldoen € 3.495,76, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2
[appellant] heeft in reconventie voorwaardelijk, dat wil zeggen voor het geval de rechtbank zou oordelen dat niet de VvE maar [appellant] partij is voor de Veenderij wat betreft de hiervoor sub 3.1. bedoelde vorderingen, , veroordeling van De Veenderij tot betaling van € 2.325,-, te vermeerderen met rente en kosten gevorderd.
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 maart 2016 de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en partijen over en weer in de kosten veroordeeld.

4.De beoordeling van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft geoordeeld dat De Veenderij de door haar ingestelde vorderingen kan instellen jegens de individuele eigenaren, waaronder [appellant] en heeft De Veenderij ontvankelijk geacht in haar vordering tegen [appellant] . Daartegen richt zich de eerste grief. Het hof stelt voorop dat de VvE geen vereniging van eigenaars is als bedoeld in boek 5, titel 9, afdeling 2 BW (artikel 5:124 BW en verder).
4.2
De grief faalt. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen daaromtrent van de kantonrechter als weergegeven in het vonnis onder 4.1. Dat iets een doelstelling of aangelegenheid is van een VvE, onder beheer is bij de VvE of via de VvE in rekening wordt gebracht, brengt niet mee dat de VvE (dus) de (enige) contractuele wederpartij is die jegens De Veenderij tot nakoming is gehouden. Voor zover de VvE het op zich heeft willen nemen om aanspreekpunt te zijn, een voorschot op servicekosten door te belasten aan de eigenaren van de appartementen en de afrekening te verzorgen, brengt dat nog steeds niet mee dat de vereniging jegens De Veenderij wederpartij is in plaats van degenen die de betreffende service afnemen. Zulks geldt ten aanzien van de parkeerplaatsen, de steigers en het toegangshek. Alleen als eigenaar van de paden kan de VvE als wederpartij van De Veenderij worden beschouwd, maar dat de in de brief van [naam3] (2.13) genoemde beheerovereen-komst met de VvE is gesloten staat niet vast en voor zover die is gesloten, is de inhoud ervan onduidelijk. Dat de VvE onder uitsluiting van de gebruikers van de paden gehouden is tot betaling, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd.
4.3
De grieven twee en vijf gaan over de parkeerplaatsen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] op basis van de verkoopbrochure (“
Voor elke woning zijn er 2 parkeer-plaatsen gereserveerd. De huur daarvan vormt een onderdeel van de servicekosten, welke via de VVE in rekening wordt gebracht.”) en de facturering voor het gebruik ervan door De Veenderij mogen verwachten dat De Veenderij aan hem twee gereserveerde parkeerplaatsen beschikbaar zou stellen waarvoor een vergoeding (in de verkoopbrochure aangeduid als “huur”) als onderdeel van de servicekosten zou moeten worden betaald. Gereserveerd kan zowel inhouden dat er een parkeerterrein is voor de bewoners waarop in beginsel het totaal aantal parkeerplaatsen waarvoor de bewoners betalen voor hen beschikbaar is, zonder dat individuele plekken per appartement of per bewoner zijn gereserveerd. De overeenkomst geldt dan als een stallingsovereenkomst. Ook kan de term gereserveerde parkeerplaats erop duiden dat per appartement (en voor zover twee parkeerplaatsen zijn afgenomen), specifieke parkeerplaatsen zijn gereserveerd, bijvoorbeeld met een aanduiding van het huisnummer. Dan gaat het om een huurovereenkomst (vgl. gerechtshof Leeuwarden 16 augustus 2011 rov. 3.2 en de daar genoemde jurisprudentie, ECLI:GHLEE:2011:3670).
4.4
Noch het een noch het ander is echter (in voldoende mate exclusief) in gebruik verstrekt. Het parkeerterrein was vrij toegankelijk en werd ook door derden (houders van (woon)bootplaatsen in de haven en bezoekers van De Veenderij) gebruikt. De plaatsing van het toegangshek in 2000 heeft aan die situatie niet veel veranderd omdat ook derden een toegangsslot gekregen hebben en het hek regelmatig (en nu voortdurend) open staat. In productie 6 van [appellant] en ook nadien (producties 8-12 van [appellant] ) is geklaagd dat er regelmatig onvoldoende vrije plekken zijn om de eigen auto’s te parkeren terwijl daar wel voor is betaald en in deze procedure is dat eveneens aangevoerd. De Veenderij heeft onvoldoende betwist dat het genot van twee parkeerplaatsen regelmatig niet is verstrekt en verkeerde daarom in verzuim. De grieven slagen in zoverre. Bij deze stand van zaken behoeft het incidenteel appel, voor zover dat zou opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter over het verzuim ten aanzien van het sluiten van een beheerovereenkomst en het specificeren van de in rekening gebrachte kosten (duidelijk is dat niet), geen bespreking. Ook het gestelde verzuim om het parkeerterrein deugdelijk te onderhouden behoeft geen andere bespreking, hoewel opmerking verdient dat De Veenderij de door [appellant] gestelde gebreken niet (voldoende) betwist. Het schuldeisersverzuim van De Veenderij verhindert het intreden van verzuim van [appellant] . Er is dan ook geen grondslag voor de vordering tot ontbinding van de overeenkomst omdat ontbinding - indien nakoming nog mogelijk is, wat hier het geval is – verzuim vereist. De ontbindingsvordering in conventie en de daaruit volgende vordering tot ontruiming van de twee parkeerplaatsen zijn terecht afgewezen.
4.5
De kantonrechter heeft in conventie, conform het standpunt van De Veenderij , geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten die inhoudt dat voor het gebruik van de parkeerplaatsen en het beheer en onderhoud van het terrein, waaronder ook de steiger, door [appellant] een vaste jaarlijkse vergoeding diende te worden betaald van ƒ 1.950 (prijspeil 1996/1997) en dat dit bedrag jaarlijks geïndexeerd mag worden. Het hof begrijpt dat het incidenteel hoger beroep ertoe strekt [appellant] tot nakoming van die overeenkomst te veroordelen. Voor de vordering tot nakoming is geen verzuim vereist, zodat de nakomingsvordering in beginsel - dus los van de vraag of [appellant] zich op een opschortingsrecht kan beroepen; het hof komt daar onder 4.10 op terug - kan worden toegewezen. Wel dient de hiervoor vermelde - door [appellant] o.a. middels zijn derde grief betwiste - overeenkomst vast te staan. De Veenderij draagt de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van haar stelling dat partijen die overeenkomst hebben gesloten.
4.6
De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie, gewijzigd in hoger beroep, is ingesteld, is vervuld. De door de kantonrechter vastgestelde overeenkomst is ook in voorwaardelijke reconventie tot uitgangspunt genomen. Ook daartegen richt zich kennelijk de derde grief. In reconventie draagt [appellant] de bewijslast van zijn stelling dat partijen een beheer- en serviceovereenkomst zijn overeengekomen op basis van nacalculatie.
4.7
[appellant] heeft als verweer in conventie en ter onderbouwing van zijn standpunt in reconventie verwezen naar de verkoopbrochure waarin is opgenomen dat de parkeerkosten deel uitmaken van de servicekosten en de notulen van de VvE van 15 september 1997 (zie onder 2.11) in samenhang met de factuur van mei 1997. In die factuur is de “jaarlijkse beheers- en onderhoudsvergoeding binnenterrein VvE en parkeerterrein (v.a. mei 1997)” in rekening gebracht. In de daarop volgende vergadering - waarbij [naam1] aanwezig was - is afgesproken dat een beheersovereenkomst met [naam1] zou worden gemaakt waarin precies zou worden aangegeven waarvoor de jaarlijkse bijdragen bestemd zijn en welke werkzaamheden onder die overeenkomst vallen. Er zou sprake zijn van voorlopige rekeningen waarbij [naam1] aan het einde van het jaar verantwoording zou afleggen aan het bestuur van de VvE waarna definitieve rekeningen konden worden opgemaakt. Aan [naam1] kan weliswaar worden toegegeven dat hij slechts als een van de leden van de VvE aanwezig was bij die vergadering doch nergens blijkt uit dat hij als lid van de VvE of als bestuurder van De Veenderij een andere positie heeft ingenomen. Volgens [appellant] volgt hieruit dat de servicekosten voor beheer en de parkeerplaatsen met voorschotnota’s in rekening gebracht zouden worden en via nacalculatie definitief vastgesteld. Bovendien heeft [appellant] stukken overgelegd waaruit blijkt dat leden van de VvE de kosten als servicekosten betitelen overeenkomstig de kwalificatie van [appellant] . Verder volgt uit productie 6 van [appellant] dat er in 2000 al klachten waren over het gebrek aan specificatie en heeft [appellant] onbestreden aangevoerd dat nog steeds geen afspraken waren gemaakt over de beheer- en onderhoudsverplichting van [naam1] /De Veenderij. Wat het toegangshek betreft, stelt [appellant] dat daarover met hem (of de VvE) geen (definitieve) afspraken zijn gemaakt over (de hoogte van) onderhoudsvergoedingen.
4.8
De Veenderij heeft in conventie en in reconventie aangevoerd dat iets anders is overeengekomen, althans iets anders dan een beheer- en service-overeenkomst is overeengekomen, namelijk dat wat de kantonrechter als overeenkomst heeft vastgesteld. Makelaar De Witte heeft aan elke koper, ook [appellant] , verteld wat in de brief is geschreven (zie hiervoor onder 2.12) en dat dat betekent dat een vaste vergoeding is overeengekomen. Eén van de eigenaren, [naam4] , heeft overeenkomstig verklaard (productie 14 van De Veenderij). [appellant] heeft weersproken dat dat met hem is afgesproken. Verder heeft De Veenderij erop gewezen dat aan [appellant] jaarlijks facturen zijn gestuurd en dat hij zonder protest jarenlang het bedrag van ƒ 1.950 vermeerderd met indexatie heeft voldaan waaruit zijn instemming blijkt, aldus De Veenderij. De betaling van het gefactureerde bedrag door [appellant] brengt echter niet mee dat hij afstand heeft gedaan van de naar zijn mening door De Veenderij verschuldigde verantwoording en nacalculatie.
4.9
Vooralsnog heeft [appellant] zijn verweer in conventie en zijn stelling in reconventie voldoende onderbouwd. Dat de door de kantonrechter vastgestelde overeenkomst is gesloten staat niet vast. In conventie wordt De Veenderij overeenkomstig haar bewijsaanbod toegelaten tot het bewijs van het bestaan van die overeenkomst. In reconventie gaat het hof er, behoudens tegenbewijs, van uit dat een service-overeenkomst tussen partijen geldt op basis van nacalculatie. De Veenderij zal overeenkomstig haar bewijsaanbod worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs in reconventie. In de contra-enquête kan [appellant] nader bewijs leveren van zijn stelling in reconventie.
4.1
Indien De Veenderij slaagt in het (tegen)bewijs, is de vordering tot betaling in conventie in beginsel toewijsbaar en is de vordering in reconventie terecht afgewezen. [appellant] heeft nog een beroep op opschorting gedaan, maar De Veenderij stelt in het incidenteel hoger beroep dat er geen recht op opschorting bestaat, althans dat het deel van de betalingen dat [appellant] wenst op te schorten, niet in verhouding staat tot haar tekortkomingen. Het hof zal deze discussie beslechten na afloop van de te houden getuigenverhoren.
4.11
Indien De Veenderij faalt in de bewijslevering dient een nader debat te volgen over de verschillende posten. Naar het prijspeil van 2015 rekent De Veenderij voor de parkeerplaatsen € 1.185 en voor het beheer en onderhoud van de steigers € 101 (beide bedragen exclusief omzetbelasting). De Veenderij zal alsdan specificaties dienen te verstrekken zoals [appellant] heeft gevorderd en partijen dienen zich alsdan uit te laten over een redelijke vergoeding voor de jaren 2011-2015.
4.12
Wat het toegangshek betreft, begrijpt het hof dat partijen het erover eens zijn dat dit hek voorziet in een behoefte van de bewoners en dat zij bereid zijn daarvoor een vergoeding te betalen. De kantonrechter heeft aangenomen dat de hoogte van de vergoeding niet is overeengekomen en heeft een redelijke vergoeding vastgesteld. Daartegen richt zich de vierde grief. Het hof acht het dienstig om partijen na bewijslevering in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de redelijk kosten voor het toegangshek.
Slotsom
4.13
Er zal (tegen)bewijslevering volgen. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat De Veenderij in conventie toe tot bewijs dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten die inhoudt dat voor het gebruik van de parkeerplaatsen en het beheer en onderhoud van het terrein, waaronder ook de steiger, door [appellant] een vaste vergoeding dient te worden betaald van ƒ 1.950 (prijspeil 1996/1997) en dat dit bedrag jaarlijks geïndexeerd mag worden;
laat De Veenderij in reconventie toe tot tegenbewijs tegen de stelling van [appellant] dat is overeengekomen dat [appellant] voor het gebruik van de parkeerplaatsen en het onderhoud en het beheer van de parkeerplaatsen, de paden en de steigers een voorschotbedrag verschuldigd is en dat de verschuldigde vergoeding jaarlijks door De Veenderij wordt vastgesteld op basis van nacalculatie (werkelijke kosten);
bepaalt dat, indien De Veenderij
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst/wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum
12 maart 2019in het geding dient brengen,
bepaalt dat, indien De Veenderij dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Th.C.M. Willemse, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat De Veenderij het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
26 februari 2019, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat De Veenderij overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H. van Loo en M.F.A. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.